Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-02-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:35
Zaaknummer
23-083/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. De feitelijke grondslag van de klacht, dat verweerster klaagster tijdens een IBS-zitting heeft vertegenwoordigd terwijl zij wist dat klaagster al een stamadvocaat had, ontbreekt. Dat de inbewaringstelling is verlengd en later een zorgmachtiging is opgelegd is niet het gevolg van ondermaats optreden van verweerster. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 februari 2023 in de zaak 23-083/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 31 januari 2023 met kenmerk 1746290/JS/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. 1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerster heeft klaagster in 2011 en 2013 bijgestaan in het kader van gedwongen opnames van klaagster in een psychiatrische inrichting. 1.2 Klaagster is in juli 2019 opnieuw gedwongen opgenomen in een psychiatrische inrichting. De officier van justitie heeft op 19 juli 2019 bij de rechtbank een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ingediend. 1.3 De rechtbank heeft verweerster ambtshalve als advocaat aan klaagster toegevoegd en in dat verband stukken aan verweerster toegestuurd. Verweerster heeft klaagster op 21 juli 2019 bezocht in de psychiatrische inrichting. 1.4 De rechtbank heeft het verzoek ter zitting van 23 juli 2019 behandeld. Ter zitting zijn klaagster, verweerster en de behandelend arts verschenen. Bij beschikking van 23 juli 2019 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis. In de beschikking van 23 juli 2019 heeft de rechtbank over het verhandelde ter zitting onder meer het volgende overwogen: “(…) Betrokkene heeft ter zitting medegedeeld dat zij niet wil dat de aan haar toegevoegde raadsvrouwe, [verweerster], namens haar het woord zal voeren tijdens de zitting.(…)” 1.5 Op 3 februari 2022 heeft klaagster middels een webformulier een klacht over verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) Verweerster heeft klaagster tijdens een IBS-zitting vertegenwoordigd terwijl zij wist dat klaagster al een stamadvocaat had; b) Verweerster heeft klaagster niet goed bijgestaan, doordat zij de feiten niet goed heeft uitgezocht en niet voor klaagster is opgekomen. Daardoor is de inbewaringstelling verlengd en is later ook een zorgmachtiging opgelegd.
3 VERWEER 3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 4.2 Klachtonderdeel a) Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster tijdens een IBS-zitting heeft vertegenwoordigd terwijl zij wist dat klaagster al een stamadvocaat had. Verweerster heeft dit betwist en heeft ter onderbouwing van haar verweer de feitelijke gang van zaken toegelicht. In dat verband heeft verweerder naar voren gebracht dat de rechtbank haar ambtshalve als advocaat aan klaagster heeft toegevoegd en dat uit de van de rechtbank ontvangen stukken niet bleek dat klaagster reeds door een andere advocaat werd bijgestaan. Verder heeft verweerster gesteld dat klaagster pas ter zitting heeft aangegeven niet door verweerster te willen worden bijgestaan en dat verweerster klaagster toen ook niet ter zitting heeft vertegenwoordigd. Ook heeft verweerster naar voren gebracht dat klaagster ter zitting niet heeft aangegeven de bijstand van een andere advocaat te wensen. De voorzitter overweegt dat verweersters weergave wordt bevestigd door de inhoud van de beschikking van de rechtbank. Voorts moet worden aangenomen dat, had klaagster ter zitting aangegeven de bijstand van een andere (haar vaste) advocaat te wensen, de rechtbank de zaak zou hebben aangehouden en die andere advocaat zou hebben benaderd. Dit alles is echter niet gebeurd. Omdat de feitelijke grondslag van dit onderdeel van de klacht ontbreekt is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. 4.3 Klachtonderdeel b) Klaagster verwijt verweerster dat de inbewaringstelling is verlengd en later ook een zorgmachtiging is opgelegd, doordat zij klaagsters zaak niet goed heeft behandeld. Verweerster heeft de feiten niet goed uitgezocht en is niet voor klaagster opgekomen, aldus klaagster. Verweerster heeft ook dit onderdeel van de klacht gemotiveerd bestreden. De voorzitter overweegt als volgt. Duidelijk is dat klaagster teleurgesteld is over de uitkomst van de gerechtelijke procedure(s), maar dat betekent nog niet dat verweerster van haar optreden een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat de inbewaringstelling is verlengd en later een zorgmachtiging is opgelegd is niet het gevolg van ondermaats optreden van verweerster. De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster heeft klaagster de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijt. De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 februari 2023