Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-02-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:33
Zaaknummer
22-832/A/A
Zaaknummer
22-833/A/A
Inhoudsindicatie
klacht eigen advocaat. Verweersters hebben voldoende hebben onderbouwd dat in het intake gesprek het recht op gefinancierde rechtsbijstand met klaagster is besproken. Daarvoor is het whatsapp-bericht dat klaagster nadien stuurde en dat zij niet kan verklaren, mede redengevend. Tegen de achtergrond van het aanbod van verweersters, dat zij klaagster zullen vrijstellen van betaling van de openstaande facturen en de reeds betaalde facturen zullen terugbetalen indien klaagster alsnog de stukken overlegt waaruit blijkt dat zij in 2020 inderdaad recht had op gefinancierde rechtsbijstand, oordeelt de raad dit klachtonderdeel ongegrond. Ook de klacht over excessief declareren is ongegrond, de in rekening gebrachte uren noch de uurtarieven zijn als excessief aan te merken. Hoewel de declaratie aanzienlijk hoger is uitgevallen dan vooraf verwacht, maakt dat niet dat de declaratie dus excessief is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 februari 2023 in de zaak 22-832/A/A en 22-833/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweersters gemachtigde: mr. M. Boender-Radder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 21 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweersters. 1.2 Op 18 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1851990/JS/KV en 1851991/JS/KV van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 januari 2023. Daarbij waren verweersters met hun gemachtigde aanwezig. Klaagster was met voorafgaand bericht niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de samenvatting van mr. Boender-Radder die zij heeft opgesteld op verzoek van de voorzitter, nadat deze de door mr. Boender-Radder naderhand ingediende aanvullende stukken had geweigerd.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster en haar ex-partner hebben 11 jaar een affectieve relatie gehad, die in maart 2020 is geëindigd. Zij hebben samen een zoon, geboren in 2019. Klaagster en haar ex-partner hebben een geschil gekregen over de (administratieve) hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van hun zoon. Zij hebben in de loop van 2020 een mediation traject gevolgd. 2.3 Via een gemeenschappelijke vriendin heeft klaagster eind augustus 2020 contact gezocht met verweerster sub 2. Op 27 augustus 2020 vond het eerste telefonische contact plaats tussen klaagster en verweerster sub 2, waarin klaagster vertelde dat er een mediationtraject liep en dat zij het verloop daarvan zou afwachten. 2.4 Op 29 september 2020 heeft klaagster verweerster sub 2 meegedeeld geen vertrouwen meer in het mediationtraject te hebben. Op 1 oktober 2020 heeft verweerster sub 2 telefonisch contact gehad met klaagster over de mogelijkheid klaagster bij te staan. Tijdens dat gesprek is tevens besproken dat verweerster sub 1 het dossier zou behandelen omdat zij een lager uurtarief heeft. Direct nadien heeft klaagster aan verweerster sub 2 een whatsapp-bericht gestuurd dat luidt: “Gelijk gekeken, in 2018 meer dan 30.000. Wellicht verstandig om even te bekijken hoe de afspraak donderdag met de orthopedagoog loopt en daarna dan mogelijk een intake plannen?” 2.5 Midden oktober 2020 heeft klaagster opnieuw contact gezocht met verweerster sub 2, omdat zij een advocaat wilde inschakelen. Op 22 oktober 2020 zijn de algemene voorwaarden van het kantoor van verweersters aan klaagster gestuurd, waarbij klaagster eveneens geïnformeerd is over de uurtarieven van verweersters. 2.6 Op 28 oktober 2020 heeft een online intakegesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweersters. Het dossier is daarna door verweerster sub 1 in behandeling genomen. Op 28 oktober 2020 is door verweerster sub 1 per e-mail de opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin is onder andere bevestigd wat de uurtarieven van verweersters zijn (€ 125,- voor verweerster sub 1 en € 225,- voor verweerster sub 2, beide exclusief BTW) en dat deze periodiek kunnen worden aangepast. Ook zijn de (eerder aan klaagster verzonden) algemene voorwaarden van het kantoor van verweersters van toepassing verklaard. In de opdrachtbevestiging is geen informatie opgenomen over de mogelijkheid voor klaagster om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. 2.7 Op 8 april 2021 is een declaratie gestuurd voor werkzaamheden verricht in de periode maart 2021, waarop het uurtarief van verweerster sub 1 (€ 175,-) en verweerster sub 2 (€ 250,-) vermeld is. 2.8 Op 12 juli 2021 is namens klaagster een verzoekschrift ‘vaststelling hoofdverblijfplaats en wijziging van de zorg- en contactregeling’ bij de rechtbank ingediend. Het verzoekschrift omvat 21 pagina’s en is voorzien van 7 producties (de producties behelzen tezamen 30 pagina’s). 2.9 Op 20 juli 2021 is namens de ex-partner van klaagster bij de rechtbank een verzoekschrift ‘vervangende toestemming verhuizing’ ingediend van 30 pagina’s, voorzien van 40 producties. 2.10 Op 19 augustus 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland een beschikking afgegeven waarin de zaak ter zake de hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling wordt doorverwezen naar de rechtbank Amsterdam. 2.11 Tevens op 19 augustus 2021 heeft klaagster aan verweerster sub 1 gemaild: “Nog bedankt voor het stuk. Ik maak me ook zorgen over kosten. Kan je misschien aangeven hoeveel uren er nu nog open staan en hoeveel er nog komen gaan?” 2.12 Verweerster sub 1 heeft daarop geantwoord: “Snap ik. Ik kan nu lastig zeggen wat het eindbedrag zal worden. Er staat nu 8 uur geschreven. Ik verwacht voor het juridisch kader 4-6 uur nog nodig te hebben. In het juridisch kader kan meer gebruikt worden uit ons verzoekschrift. […]. Weet wel dat ik zo veel als mogelijk de kosten voor je probeer te drukken. Als de eindkosten bekend zijn, ben ik bereid mij welwillend naar jou toe op te stellen.” 2.13 Op 30 augustus 2021 is namens klaagster een verweerschrift van 40 pagina’s met 26 producties (van in totaal 223 pagina’s) ingediend in de zaak omtrent de vervangende toestemming verhuizing. 2.14 Op de avond van 30 augustus 2021 is door de wederpartij een verweerschrift met producties van in totaal 147 pagina’s ingediend (in de zaak omtrent de hoofdverblijfplaats en zorgregeling) voor de zitting op de ochtend van 3 september 2021. Tevens zijn die dag nadere producties ingediend in de zaak omtrent de verhuizing door de wederpartij. De ochtend na ontvangst heeft verweerster sub 1 hierover contact opgenomen met klaagster en de dagen tot de zitting zijn gebruikt om het verweerschrift inclusief producties door te nemen en te bespreken met klaagster. 2.15 Op 2 september 2021 zijn namens klaagster aanvullende stukken ingediend (in totaal 316 pagina’s) in de zaak omtrent de hoofdverblijfplaats en zorg- en contactregeling. 2.16 Op 16 september 2021 is de factuur over de periode juli-september 2021 aan klaagster gestuurd, waarop 35,84 uur in rekening is gebracht (met een totaalbedrag van € 8.113,95). Verweerster sub 1 heeft de ochtend voor verzending aan klaagster gemaild: “Graag laat ik je weten dat je een dezer dagen de declaratie ontvangt van de boekhouding. Gelet op de hoeveelheid stukken en het omvangrijke verweerschrift dat op het laatste moment is ingediend door […], zijn de kosten hoger uitgevallen dan wat wij vooraf hadden kunnen voorzien. Ik heb om jou tegemoet te komen een correctie laten doorvoeren op de hoeveelheid uren (5 uren in mindering gebracht) en wanneer jij de declaratie in termijnen wil betalen, is dat akkoord.” 2.17 Op 21 september heeft klaagster als volgt gereageerd op de bovenstaande e-mail en factuur: “Allereerst ben ik het niet eens met de hoogte en de verschuldigdheid van de factuur. Het bedrag is niet in lijn met wat wij zijn overeengekomen en dit is ook niet waar ik rekening mee heb gehouden en rekening mee mocht houden. Ik zal de factuur daarom niet betalen. Ik ben echt geschrokken van de hoogte van de factuur! Ik heb eerder op 19 augustus 2021 mijn zorgen geuit over de kosten die ik zou krijgen en juist daarom heb ik gevraagd om duidelijkheid over de kosten die zouden volgen. Jij gaf mij aan dat er op dat moment 8 uur geschreven stond en dat je nog 4-6 uur verwachtte nodig te hebben. Nu snap ik best dat dit iets overschreden kan worden als gevolg van omstandigheden, maar het bedrag dat ik in rekening gebracht krijg, is vele malen hoger en is niet in lijn met wat ik had mogen verwachten. Jouw e-mail van 16 september 2021 ervaar ik dan ook als vervelend. Eigenlijk geef je in deze e-mail zelf aan dat je verrast bent door de hoogte van de factuur. Dit had niet mogen gebeuren. Ik ben bereid om iets meer te betalen dan wat je mij gemeld hebt. Ik ben bereid om een bedrag van € 3025,- incl BTW te betalen, welk bedrag ik redelijk vind én welk bedrag meer is dan waarover je mij hebt geïnformeerd. Graag ontvang ik een nieuwe factuur op basis van dit bedrag. Overigens zie ik nu pas op de specificaties dat het uurtarief “along the way” is gewijzigd van € 125,- naar € 175,- per uur. Hier wist ik niets van af. En verder ben ik gaan lezen op het internet en daar kwam ik informatie tegen waaruit volgt dat ik hoogstwaarschijnlijk recht heb op gesubsidieerde rechtsbijstand van de overheid. Waarom weet ik dit pas nu en heb ik dit niet van jou vernomen? Ik vraag me af wat dit kan betekenen voor de eerder ontvangen betaalde facturen en het geschil wat er nu is.” 2.18 Daarna hebben partijen enige tijd met elkaar gecorrespondeerd over de hoogte van de factuur van 16 september 2021, de wijziging in de uurtarieven en de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Op 28 januari 2022 heeft verweerster sub 2 aangegeven dat zij zonder gegevens waaruit blijkt dat klaagster voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, niet kan nagaan in hoeverre de declaratie moet worden gewijzigd. 2.19 Klaagster heeft in totaal € 4.456,29 betaald voor de bijstand van verweersters, de resterende factuurbedragen heeft klaagster onbetaald gelaten. 2.20 Op 6 oktober 2021 is door de rechtbank Amsterdam in beide procedures een beschikking afgegeven in het voordeel van klaagster. 2.21 Klaagster heeft zich op enig moment tot een nieuwe advocaat gewend, die namens klaagster op 12 oktober 2021 een aanvraag om een toevoeging heeft gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op 22 november 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand positief beslist op de aanvraag om een toevoeging. De toevoeging is verleend op peiljaar 2019 op een verzamelinkomen van € 20.895 met als samenstelling huishouden ‘alleenwonend’. 2.22 Op 13 februari 2022 is opnieuw een toevoeging aangevraagd namens klaagster. Op 17 februari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand nogmaals positief beslist op de aanvraag. De toevoeging is verleend op peiljaar 2020 op een verzamelinkomen van € 41.141 met als samenstelling huishouden ‘éénouder’. 2.23 Klaagster heeft op 21 maart 2022 een klacht over verweersters bij de deken ingediend. 2.24 Verweersters hebben voorafgaand aan de klachtprocedure bij de raad aan klaagster aangeboden haar vrij te stellen van verdere betaling en het te veel betaalde bedrag te restitueren indien klaagster stukken aanlevert waaruit blijkt dat zij inderdaad recht had op gefinancierde rechtsbijstand in de periode waarin zij werd bijgestaan door verweersters. Klaagster heeft die stukken, ondanks herhaald verzoek, niet met verweersters gedeeld.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweersters het volgende. a) Klaagster is niet geïnformeerd over het recht op gefinancierde rechtsbijstand; b) De declaratie van 16 september 2021 is excessief; c) Klaagster is niet geïnformeerd over de kennelijk opgelopen kosten; d) Klaagster is niet geïnformeerd over de aanzienlijke wijziging in de uurtarieven.
4 VERWEER 4.1 Verweersters hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De klacht is gericht tegen de eigen advocaat. Bij klachten tegen de eigen advocaat geldt in het algemeen - in het licht van het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet - dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, rekening houdend met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich meebrengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) 5.2 De raad merkt in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand vooraf het volgende op. 5.3 Ingevolge gedragsregel 18 lid 1 dient de advocaat tijdens het intakegesprek de cliënt voor te houden dat hij mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Het verdient daarbij in veel gevallen aanbeveling dat de advocaat, ook als hij meent goede gronden te hebben voor de mening dat de cliënt niet voor een toevoeging in aanmerking komt, de cliënt in ieder geval op het bestaan van het systeem van gefinancierde rechtsbijstand opmerkzaam maakt. Het staat elke advocaat vrij om geen zaken te behandelen waarin sprake is van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Hij dient dit dan tijdens het intakegesprek duidelijk aan zijn cliënt mee te delen, onder vermelding van het in de desbetreffende zaak te hanteren uurtarief. 5.4 Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid geldt dat de advocaat een cliënt die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er uitdrukkelijk en duidelijk op wijst dat hij afziet van gefinancierde rechtshulp. Bovendien zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij daarmee prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afziet van gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen. 5.5 Het voorgaande dient na het intakegesprek schriftelijk te worden vastgelegd. De advocaat dient ervoor te zorgen dat hetgeen hij vastlegt geheel overeenkomt met hetgeen in het intakegesprek met de cliënt is besproken. De advocaat dient zich vervolgens ervan te vergewissen dat de cliënt zich akkoord verklaart met de gehele inhoud van de bevestigde afspraken. Indien de advocaat verzuimt om hetgeen is besproken schriftelijk vast te leggen, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te liggen (RvD Arnhem-Leeuwarden, 4 april 2022, ECLI:NL:TADRARL:2022:213). 5.6 In klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweersters de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand niet met haar te hebben besproken. Bij de opvolgende advocaat blijkt dat klaagster daarvoor wel in aanmerking komt. 5.7 Verweerster sub 1 heeft aangevoerd dat klaagster op 29 september 2020 heeft laten weten weinig vertrouwen meer te hebben in het mediation traject en via verweerster sub 2 een advocaat in te willen schakelen. Op 1 oktober 2020 is telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerster sub 2, waarin gesproken is over de mogelijkheid van het verlenen van bijstand door het kantoor van verweerster sub 2. Tijdens dat gesprek is uitleg gegeven over gefinancierde rechtsbijstand en klaagster medegedeeld dat het kantoor van verweerster sub 2 geen werkzaamheden verricht op die basis, aldus verweerster sub 2. Naar aanleiding van dat gesprek zou klaagster nagaan of haar inkomen uit 2018 boven de toevoegingsgrens lag, nu de hoogte van het verzamelinkomen en het vermogen relevant is voor de beoordeling van de toevoegingsaanvraag, waarbij het peiljaar twee jaar terug (destijds 2018) is. Daarbij is klaagster voor de volledigheid verwezen naar www.rvr.org, zo stelt verweersters sub 2. 5.8 In de (uitgebreide) opdrachtbevestiging is niet opgenomen dat is gesproken over de (on)mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Bij gebreke van een schriftelijke opdrachtbevestiging waarin is benoemd dat de (on)mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand zijn besproken, dragen verweersters in beginsel het bewijsrisico ten aanzien van het voldoen aan de informatieplicht omtrent het recht op gefinancierde rechtsbijstand. 5.9 Verweersters stellen wel degelijk met klaagster te hebben gesproken over een eventueel recht op een toevoeging en ter onderbouwing hebben verweersters een whatsapp-bericht van klaagster ingebracht, dat door klaagster is verzonden kort na het telefoongesprek van 1 oktober 2020. In dat bericht schrijft klaagster dat zij direct gekeken heeft en dat het inkomen in 2018 meer dan € 30.000,- bedroeg. In datzelfde bericht vraagt zij om het inplannen van een intakegesprek. 5.10 Volgens klaagster is echter nooit gesproken over het verzamelinkomen of een recht op gefinancierde rechtsbijstand. Klaagster kan zich niet herinneren waarom zij het whatsapp bericht naar verweerster sub 2 heeft gestuurd en waarover zij dacht dat het op dat moment ging. 5.11 Uit deze schets van de feiten en met name het whatsapp bericht leidt de raad af dat in het intakegesprek het recht op gefinancierde rechtshulp tussen partijen wel mondeling aan de orde is gekomen, maar dat klaagster en verweersters ervan uitgingen dat klaagster daarvoor niet in aanmerking kwam. 5.12 Verweersters hebben aangevoerd na 1 oktober 2020 geen aanleiding te hebben gezien om gedurende de behandeling van het dossier van klaagster met haar opnieuw te beoordelen of zij recht had op een toevoeging. Volgens verweersters was eerder sprake van contra-indicaties: in de procedure bij de rechtbank werd geen verzoek gedaan tot het vaststellen van kinderalimentatie omdat de zorg 50/50 verdeeld zou worden. Klaagster heeft in het kader daarvan nog aangegeven dat zij voorheen nagenoeg hetzelfde als haar ex-partner verdiende maar zij niet wist of dat nog steeds zo was, omdat zij als ZZP’er werkte en haar inkomen daarom kon veranderen. De ex-partner van klaagster werkte op dat moment als orthopedisch specialist in opleiding, waar volgens verweersters een gemiddeld salaris van € 5.800,- bruto per maand voor geldt. Een andere omstandigheid die verweersters hebben meegewogen, is dat klaagster naar huurwoningen zocht met een huurprijs boven de € 1.000,- (exclusief) per maand en dus niet naar sociale huurwoningen keek. Ten slotte werden de declaraties maandelijks door klaagster voldaan. Verweersters hebben aldus nooit de indruk gehad dat de financiële situatie van klaagster in haar nadeel was gewijzigd sinds 1 oktober 2020. 5.13 Verweersters hebben voorafgaand aan de klachtprocedure bij de raad aan klaagster aangeboden haar vrij te stellen van verdere betaling en het te veel betaalde bedrag te restitueren indien komt vast te staan dat klaagster in 2020 (en heel 2021) inderdaad recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Dit aanbod hebben zij ter zitting herhaald. Klaagster heeft echter geen stukken gedeeld met de raad of verweersters waaruit blijkt dat zij op 1 oktober 2020 recht had op een toevoeging, reden waarom verweersters betaling van de declaraties zijn blijven verlangen. 5.14 De raad overweegt dat verweersters voldoende hebben onderbouwd dat in het intake gesprek het recht op gefinancierde rechtsbijstand met klaagster is besproken. Daarvoor is het whatsapp-bericht dat klaagster nadien stuurde en dat zij niet kan verklaren, mede redengevend. Tegen de achtergrond van het aanbod van verweersters, dat zij klaagster zullen vrijstellen van betaling van de openstaande facturen en de reeds betaalde facturen zullen terugbetalen indien klaagster alsnog de stukken overlegt waaruit blijkt dat zij in 2020 inderdaad recht had op gefinancierde rechtsbijstand, oordeelt de raad dit klachtonderdeel ongegrond. Klachtonderdeel b, c en d) 5.15 De klachtonderdelen b, c en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 5.16 De raad beoordeelt geen declaratiegeschillen, tenzij het gaat om excessief declareren. Voorop gesteld wordt dat de in dit kader te hanteren tuchtnorm slechts een marginale toetsing van de in rekening gebrachte kosten toelaat. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De raad overweegt als volgt. 5.17 Nadat klaagster haar zorgen uitte over de kosten van behandeling van haar dossier, heeft verweerster sub 1 klaagster geïnformeerd dat zij tot op dat moment 8 uren aan de zaak had besteed en naar verwachting nog 4-6 uren voor het juridisch kader nodig te hebben. Dat bleek naderhand veel meer uren te zijn, als gevolg van een ingekomen (omvangrijk) verweerschrift van de zijde van de ex-partner van klaagster. 5.18 Door verweersters is inzichtelijk gemaakt hoeveel tijd zij aan de zaak van klaagster hebben besteed en waarmee zij zich in dat verband hebben beziggehouden door overlegging van de diverse facturen met urenspecificatie. Tevens heeft verweerster sub 1 onderbouwd waarom zij meer uren aan de behandeling van het dossier heeft besteed dan vooraf verwacht. Onder andere in de dagen direct voorafgaand aan de zitting is er veelvuldig en intensief contact geweest met klaagster wegens het door de ex-partner ingediende (omvangrijke) verweerschrift. 5.19 Bij aanvang van de werkzaamheden hebben verweersters gemeld dat de op dat moment gehanteerde tarieven tussentijds gewijzigd zouden kunnen worden, hetgeen ook is opgenomen in de algemene voorwaarden. Daarop is in januari 2021 het tarief van verweerster sub 2 aangepast wegens haar ervaringsjaren, hetgeen met klaagster besproken is en tevens reden vormde een kantoorgenoot (met een lager tarief) bij de behandeling van het dossier te betrekken. 5.20 Verweersters hebben getracht de declaraties aan klaagster zo laag mogelijk te houden, door (i) het inschakelen van goedkopere kantoorgenoten voor gedeelten van de werkzaamheden, (ii) het afboeken van gemaakte uren en het geven van kortingen op de facturen en (iii) voorafgaand aan het uitvoeren van een aantal (tijdrovende) werkzaamheden expliciet aan klaagster te vragen of zij wilde dat deze werkzaamheden werden uitgevoerd met het oog op de tijd die dit zou kosten. 5.21 Gelet op deze omstandigheden, die door klaagster niet zijn betwist, kan de raad niet tot het oordeel komen dat verweersters excessief hebben gedeclareerd. De uren noch de uurtarieven zijn als excessief aan te merken. Hoewel de declaratie aanzienlijk hoger is uitgevallen dan vooraf verwacht, maakt dat niet dat de declaratie dus excessief is. Gelet op het verweerschrift dat is ingediend en het contact dat daarover tussen klaagster en verweersters heeft plaats gevonden, had klaagster rekening moeten houden met het feit dat de vooraf ingeschatte 4-6 uren niet de maximale tijd was die nog aan het dossier zou worden besteed. 5.22 Hoewel het beter zou zijn geweest de verhoging van het uurtarief van verweerster sub 2 in januari 2021 nog apart en schriftelijk aan klaagster mee te delen, hebben verweersters onweersproken gesteld dat deze verhoging wel mondeling besproken is met klaagster. Daar komt bij dat het uurtarief per januari 2021 werd verhoogd en derhalve op de eerdere facturen al zichtbaar was dat het uurtarief van verweerster sub 2 verhoogd was, terwijl door klaagster daarover toen niet is geklaagd. 5.23 De raad komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat de klachtonderdelen b, c en d) eveneens ongegrond zijn.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M. Bootsma, leden, bijgestaan door mr. F. de Wolf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 februari 2023