Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-02-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:30
Zaaknummer
220285
Inhoudsindicatie
Art. 13 beklag. Deken niet bevoegd het verzoek tot aanwijzing van een advocaat in behandeling te nemen. Het hof verklaart het beklag ongegrond. Klaagster moet er rekening mee houden dat een volgend beklag, wegens misbruik van recht, buiten behandeling zal worden gesteld.
Uitspraak
Beslissing van 20 februari 2023
in de zaak 220285
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 17 oktober 2022. Klaagster heeft een beklag d.d. 18 oktober 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 18 oktober 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
Een brief van klaagster van 8 november 2022; Een e-mail van klaagster van 7 januari 2023; Het verweerschrift van 17 januari 2023; Een e-mail van klaagster van 17 januari 2023.2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Op 30 september 2022 heeft klaagster een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend bij de deken. Hiertoe heeft zij – kort samengevat en voor zover hier relevant – aangevoerd dat zij de gemeente Westervoort aansprakelijk wil stellen. Dit verzoek hangt samen met de onderbewindstelling van klaagster met ingang van 28 april 2021 tot 29 april 2026. Volgens klaagster heeft de gemeente Westervoort hierbij onrechtmatig jegens haar gehandeld en heeft zij daardoor schade geleden. Het door klaagster gestelde onrechtmatig handelen betreft het verstrekken van onjuiste informatie door de gemeente waardoor klaagster geen uitkering meer ontvangt en waardoor zij geen toegang meer heeft tot de DigiD-app en bank-app.
3.2 Op 4 oktober 2022 heeft een stafjurist van het Ordebureau klaagster geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanwijzing van een advocaat en aan klaagster verzocht nadere informatie te verstrekken. Diezelfde dag heeft klaagster nadere informatie verstrekt en stukken overgelegd. Hieruit bleek onder meer dat klaagster reeds een verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft ingediend bij de Orde van Advocaten Gelderland waarop de deken van dat arrondissement afwijzend heeft beslist. Namens de deken Midden-Nederland is hierop op 5 oktober 2022 aan klaagster verzocht of zij het onderhavige verzoek wenste in te trekken. Klaagster heeft hierop diezelfde dag laten weten zij dat haar verzoek handhaaft.
3.3 De deken heeft op 17 oktober 2022 op het verzoek beslist. De deken heeft zich niet bevoegd geacht het verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor een civiele procedure tegen de gemeente Westervoort in behandeling te nemen en heeft voor het overige het verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken heeft ter onderbouwing van deze beslissing aangevoerd dat de te starten procedure tegen de gemeente Westervoort in het arrondissement Gelderland dient, zodat niet zij, doch de deken in dat arrondissement bevoegd is hiervoor een advocaat aan te wijzen. Hierbij benadrukt de deken dat zij er ook niet van overtuigd is dat de procedure tegen de gemeente Westervoort een redelijke kans van slagen heeft, omdat de geclaimde schade veeleer het gevolg lijkt te zijn van de door de bewindvoerder van klaagster genomen maatregelen. Voor zover het verzoek van klaagster moet worden begrepen als een verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor een procedure tot opheffing van het ingestelde bewind of hieraan gerelateerde verzoeken gaat het om bestuursrechtelijke procedures, waarbij de wet geen verplichte bijstand van een advocaat voorschrijft. De deken heeft het verzoek daarom in zoverre afgewezen. Daarbij wijst de deken erop dat klaagster bovendien onvoldoende heeft onderbouwd dat zij zich heeft ingespannen zelf een advocaat te vinden en dat indien een dergelijke procedure in het arrondissement Gelderland zal plaatsvinden zij niet bevoegd is op het verzoek te beslissen.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klaagster voert ter onderbouwing van haar beklag – kort samengevat – het volgende aan.
a) Anders dan de deken stelt is zij wel bevoegd een advocaat aan te wijzen voor de procedure tegen de gemeente Westervoort;
b) Anders dan de deken stelt heeft de procedure tegen de gemeente Westervoort wel kans van slagen;
c) Anders dan de deken stelt heeft klaagster zich wel degelijk ingespannen zelf een advocaat te vinden.
Verweer deken
4.2 De deken verweert zich als volgt. De deken verzoekt het beklag ongegrond te verklaren. Zij wijst hiertoe op het volgende.
a.) Het standpunt van klaagster dat de deken wel bevoegd is te beslissen op het aanwijzingsverzoek is onjuist. De deken wijst erop dat de betreffende aanhangige procedure een ingesteld beroep betreft tegen het uitblijven van een besluit door de gemeente Westervoort. Dit betreft een dagvaardingsprocedure waarbij de rechter van de woonplaats van gedaagde relatief bevoegd is. Omdat klaagster woonachtig is in Westervoort (dat gelegen is in het arrondissement Gelderland) is de rechtbank Gelderland bevoegd en niet de rechtbank Midden-Nederland. Een deken is niet bevoegd een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in behandeling te nemen indien de zaak dient in een ander arrondissement dan dat van de aangezochte deken.
b.) De stelling van klaagster dat de procedure tegen de gemeente Westervoort wel kans van slagen zou hebben wordt door haar niet onderbouwd. Klaagster voert slechts aan dat geen sprake zou zijn van onderbewindstelling. De deken wijst erop dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland bij beschikking van 28 april 2021 een tijdelijk bewind heeft ingesteld en dat deze beschikking door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bekrachtigd bij beschikking van 16 februari 2022. Volgens de deken verklaart deze onderbewindstelling het ‘kwijtraken van de identiteit en uitkering’ omdat de financiën van klaagster daarmee onder beheer van een bewindvoerder zijn komen te staan. Haar uitkering is wel blijven doorlopen, maar klaagster ontvangt die niet zelf. Van onrechtmatig handelen van de gemeente is dan geen sprake. De deken herhaalt ook in dit verband dat zij niet bevoegd is een advocaat aan te wijzen voor een civielrechtelijke procedure tegen de gemeente Westervoort.
c.) De deken wijst erop dat uit de stukken blijkt dat klaagster in het hoger beroep tegen de onderbewindstelling en in een lopende procedure bij de Centrale Raad van Beroep wordt bijgestaan door een advocaat. Klaagster heeft niet gesteld dat deze advocaat haar niet wil bijstaan in de onderhavige kwesties. De deken betoogt verder dat klaagster weliswaar heeft gesteld dat zij een aantal advocaten heeft benaderd, maar dat niet blijkt dat zij deze advocaten recent heeft gebeld of benaderd voor deze kwesties. Ook schriftelijke afwijzingen van de door klaagster genoemde advocaten ontbreken.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
Beoordeling
4.4 Het hof leidt uit de stukken af dat klaagster bijstand wenst van een advocaat voor het voeren van een procedure tegen de gemeente Westervoort. Het hof is met de deken eens dat dit een dagvaardingsprocedure betreft waarbij de rechter van de woonplaats van gedaagde relatief bevoegd is. In dit geval is de rechtbank Gelderland bevoegd en niet de rechtbank Midden-Nederland. De deken Midden-Nederland is daarom niet bevoegd dit verzoek tot aanwijzing van een advocaat van klaagster in behandeling te nemen. De deken heeft klaagster hier terecht op gewezen. Hetgeen klaagster hiertegen in haar beklag (onder a.) heeft aangevoerd betreft slechts een herhaling van haar standpunt en doet hieraan niet af, zodat het beklag van klaagster ongegrond moet worden verklaard.
4.5 In aanvulling hierop merkt het hof op dat klaagster, zoals de deken ook heeft geconstateerd, ter zake van dezelfde kwestie ook bij de deken in het arrondissement Gelderland om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht en dat dit verzoek is afgewezen. Voor het doorzenden van het verzoek van klaagster aan de deken in het arrondissement Gelderland bestond bij deze stand van zaken geen aanleiding.
4.6 Omdat het hof tot het oordeel komt dat de deken niet bevoegd is op het aanwijzingsverzoek te beslissen en het beklag daarom ongegrond zal worden verklaard behoeven de overige door klaagster aangevoerde gronden (gronden b. en c.) geen bespreking door het hof.
4.7 Het hof wijst aanvullend op het volgende. Klaagster heeft meermalen verzoeken tot aanwijzing van een advocaat ingediend die tot een afwijzende beslissing van de deken hebben geleid. Ook een eerder beklag tegen een beslissing van de deken heeft het hof ongegrond verklaard. Het hof wijst in dit verband op de beslissing met nummer 220221 van 17 oktober 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:TAHVD:2022:149. Nu klaagster volhardt in het indienen van (kansloze) beklagschriften, moet zij er rekening mee houden dat het hof een volgend beklag tegen de afwijzing van enig (aanwijzings)verzoek door de deken, wegens misbruik van recht, buiten behandeling zal stellen.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 18 oktober 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 februari 2023.