Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-03-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:45

Zaaknummer

22-1013/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij in een burengeschil deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 maart 2023 in de zaak 22-1013/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 29 december 2022 met kenmerk R 2022/89 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster is met haar buren verwikkeld in een conflict over onder meer ladderrecht en het al dan niet aanwezig zijn van een deur in een tuinmuur. De buren, dhr. C en mw. A (hierna ook: de buren), hebben het pand in 2009 gekocht van erfgenamen dhr. G en mw. O.  De voormalig eigenaar dhr. E is in 2009 overleden.  1.2    Verweerder behartigt sinds 2016 de belangen van de buren. 1.3    Bij brief van 28 september 2016 heeft verweerder zich namens de buren tot klaagster en haar partner gewend. In zijn brief schrijft hij onder meer:  “Recent heeft u cliënten verzocht om toestemming om hun perceel (…) te mogen betreden met het oog op werkzaamheden aan de buitenzijde van uw pand. (…) U heeft daarbij aangekondigd ‘onderhoud en reparatie aan bestaande kozijnen aan de achterzijde van uw woning’ te moeten verrichten. (…) Achteraf bezien heeft u daarbij welbewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Er is namelijk niet alleen sprake geweest van onderhoud en reparatie, zoals door u aangekondigd, doch u heeft een dichtgepleisterde gemeenschappelijke muur op de erfgrens willens en wetens laten openbreken door uw aannemer, en hierin een deur laten plaatsen. Deze deur is aldaar onder valse voorwendselen aangebracht. Dit terwijl cliënten uitdrukkelijk hebben aangegeven dat  de werkzaamheden géén betrekking zouden hebben op de aloude discussie over uw ‘recht van uitgang’ of vermeende recht van toegang tot hun erf. (…)  Let wel: er bestond geen opening of deur naar het erf van cliënten, tot het moment dat u deze zelf gecreëerd heeft in de gemeenschappelijke muur.” 1.4    Klaagster heeft de buren in april 2021 gedagvaard in verband met de kwestie.  1.5    Op 18 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft gelogen over het feit dat er geen deur is in de muur. Verweerder wist dat er altijd een deur was aangezien hij hierover in het verleden met klaagster gecorrespondeerd heeft. Ook was hij hiervan op de hoogte omdat zijn kantoor EBH-advocaten in het verleden dhr. E heeft bijgestaan. b)    Verweerder heeft de zaak van de buren aangenomen, terwijl hij ook de advocaat was/is van voormalig eigenaar dhr. E en zijn erfgenamen, dhr. G. In ieder geval werkte hij bij [advocatenkantoor], welk kantoor dhr. E. bijstond. Daardoor is sprake van belangenverstrengeling.  c)    Verweerder heeft de buren geadviseerd om niet met klaagster in gesprek te gaan en heeft mediation afgeraden. Dit advies is op zich geoorloofd, maar druist in tegen alle maatregelen die de rechtsgang efficiënt en mensvriendelijk maken. d)    Verweerder voert de zaak jegens klaagster en laat dhr. G. buiten schot. Dhr. G heeft namelijk de deur dichtgetimmerd. Ook heeft dhr. G gelogen bij de verkoop van het pand aan de buren. e)    Verweerder heeft de buren het advies gegeven het standpunt in te nemen dat er geen deur was en dat klaagster geen eigenaar zou zijn van haar huis. Ter bescherming van zijn andere klant heeft verweerder de rechtsgang verstoord en zijn cliënten verkeerd advies gegeven. Klaagster stelt dat de buren een vergoeding van de schade zouden moeten ontvangen van de erfgenamen van dhr. E. Daarnaast zouden de buren klaagster het recht van uitgang moeten gunnen.  2.2    Klaagster stelt dat verweerder een correcte rechtsgang saboteert door onjuiste uitspraken te doen en dat hij probeert klaagster op kosten te jagen. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Klachtonderdelen a) en e) 4.2    Het verwijt is dat verweerder heeft gelogen door te stellen dat er geen deur was in de muur en dat klaagster geen eigenaar zou zijn van haar huis. De voorzitter overweegt dat verweerder het standpunt van zijn cliënten heeft verwoord. Dat staat hem vrij. Dat hij daarbij de hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder mocht namens zijn cliënten stellen dat er geen deur was en mocht eveneens klaagsters eigendom betwisten. Klaagster werd in de procedure bijgestaan door een eigen advocaat en deze advocaat heeft de mogelijkheid gehad om in de door klaagster aanhangig gemaakte procedure de door klaagster genoemde getuigen op te roepen en/of getuigenverklaringen in het geding te brengen. Kennelijk is van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft als partijdig belangenbehartiger gebruik gemaakt van de juridische mogelijkheden die hem als advocaat van zijn cliënt toekomen. Uit de overgelegde stukken kan door de voorzitter niet worden afgeleid dat verweerder heeft gelogen, de rechtsgang zou hebben verstoord of (anderszins) onbetamelijk of onprofessioneel heeft gehandeld. Dat verweerder bij [advocatenkantoor] gewerkt heeft, terwijl dat kantoor kennelijk de voormalig eigenaar E. bijstond, maakt het voorgaande niet anders.  4.3    Voor zover klaagster bij klachtonderdeel e stelt dat verweerder zijn cliënt verkeerd advies heeft gegeven ‘ter bescherming van zijn andere klant, geldt dat het niet aan klaagster is om te klagen over de adviezen die verweerder zijn cliënten geeft. Zij heeft daarbij geen rechtstreeks belang. Overigens is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder in deze kwestie een van de andere betrokkenen bijstaat of heeft bijgestaan, zoals klaagster stelt.  4.4    De klachtonderdelen a en e zijn daarom kennelijk ongegrond.  Klachtonderdelen b) en d) 4.5    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.  4.6    Klaagster klaagt bij klachtonderdeel b over belangenverstrengeling, omdat verweerder de zaak van mw. A heeft aangenomen terwijl hij in het verleden bij [advocatenkantoor] werkte en dit kantoor stond de voormalig eigenaar dhr. E. bij. De raad kan allereerst niet vaststellen dat verweerder als advocaat heeft opgetreden voor dhr. E. Verweerder betwist dat. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel doelt op wetenschap van verweerder ten aanzien van de vermeende deur vanwege zijn eerdere werkzaamheden voor [advocatenkantoor], verwijst de voorzitter naar de overweging onder 4.2. Voor het overige stelt de voorzitter vast dat verweerder sinds 2016 de belangen van mw. A en haar partner behartigt. Voor zover klaagster al een eigen belang heeft bij een klacht over een eventuele belangenverstrengeling, geldt dat zij hierover eerder had moeten klagen, te weten uiterlijk in 2019. Zij wist immers vanaf 2016 dat verweerder de advocaat van mw. A was. Klachtonderdeel b daarom niet-ontvankelijk. 4.7    Hetzelfde geldt voor klaagsters verwijt dat verweerder dhr. G buiten schot zou laten. Klaagster was vanaf 2016 op de hoogte van het feit dat de door/namens haar aangebrachte doorbraak was dichtgetimmerd, volgens klaagster door dhr. G. Ook hierover had klaagster eerder – namelijk uiterlijk in 2019 – een klacht kunnen indienen. Ook klachtonderdeel d is daarom niet-ontvankelijk.  Klachtonderdeel c) 4.8    Hoewel een minnelijke oplossing de voorkeur verdient boven het voeren van een procedure, is het niet zo dat een advocaat in elke situatie moet proberen tot een dergelijke regeling te komen. Gedragsregel 5 behelst geen absolute verplichting tot het treffen van een minnelijke regeling.  4.9    De voorzitter kan uit het dossier niet afleiden dat verweerder zijn cliënten heeft geadviseerd niet met klaagster in gesprek te gaan. Uit de stellingen en overgelegde stukken blijkt dat over en weer voorstellen zijn gedaan, maar dat klaagster en haar buren het niet eens zijn geworden. Verweerder heeft verder uitgelegd dat mediation alleen op het onderdeel van het ladderrecht door zijn cliënten is afgewezen, omdat dit een zwart-wit discussie is. Klaagster is de procedure gestart en verweerders cliënten wensten vervolgens geen mediation op het punt van het ladderrecht. Dat is hun goed recht. De voorzitter kan uit de overgelegde stukken niet afleiden dat verweerder op dit punt onbetamelijk heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    de klachtonderdelen b) en d), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk; -    de klachtonderdelen a), c) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.