Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:17

Zaaknummer

22-661/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder wordt verweten dat hij negen maanden niets aan de zaak heeft gedaan en vervolgens een toezegging om een inschatting van de zaak te geven niet is nagekomen. De klacht is gegrond. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verweerder het geven van een inschatting van de zaak steeds voor zich uit heeft geschoven. Dat heeft verweerder ook gedaan nadat hij een toezegging had gedaan om die inschatting alsnog binnen twee weken te geven. De maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd. Een proceskostenveroordeling wordt achterwege gelaten nu verweerder geen kosten in rekening heeft gebracht bij klager

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 januari 2023 in de zaak 22-661/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 31 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 18 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk am/ss/1878999 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 december 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 5 september 2022, alsmede van de brief van verweerder met bijlagen van 6 september 2022.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Op 18 mei 2021 heeft klager zich tot het kantoor F advocaten (hierna: het kantoor) gewend in verband met het starten van een schadeprocedure tegen Lister en Buurtteam Utrecht. 2.3    In eerste instantie werd klager bijgestaan door mr. A. Klager heeft mr. A een samenvatting van zes pagina’s van zijn zaak verstrekt en een bijna honderd pagina’s tellend document met achtergrondinformatie. 2.4    In juli 2021 heeft verweerder de zaak van klager van mr. A overgenomen. Verweerder heeft aan klager gemeld de zaak pas in augustus 2021 inhoudelijk te kunnen bekijken. Uiteindelijk heeft verweerder op 30 september 2021 voor het eerst inhoudelijk over de zaak aan klager geschreven. 2.5    Om duidelijkheid te krijgen of een schadevergoeding tot de mogelijkheden behoorde heeft verweerder namens klager in november 2021 het dossier van klager opgevraagd bij Lister en het Buurtteam. 2.6    In december 2021 heeft verweerder de van Lister en het Buurtteam ontvangen dossiers aan klager doorgestuurd en is klager gevraagd om te kijken of deze dossiers compleet waren en of er zaken in stonden die opvielen of onjuist waren. 2.7    Bij e-mail van 7 januari 2022 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij de dossiers vanwege de ondoorgrondelijkheid ervan en door zijn beperking niet kon bestuderen.  2.8    Verweerder heeft klager hierop bij brief van 7 februari 2022 meegedeeld geen schadeprocedure voor klager te kunnen voeren. In deze brief staat verder, voor zover hier van belang, het volgende:     Daarna hebben wij gesproken en heb ik aangegeven een dossier nodig te hebben om een     inschatting van de zaak te kunnen maken. U geeft nu aan de dossiers niet (zelfstandig) te     kunnen bestuderen. Daaruit moet ik helaas ook concluderen dat het onder de huidige     omstandigheden  niet mogelijk is effectief een schadeprocedure te kunnen voeren.     Een bijkomend probleem is dat u in uw laatste email feitelijk aangeeft dat u geen vertrouwen     meer in mij heeft. En zonder vertrouwen is het voor mij als advocaat niet toegestaan om namens     u     op te treden. Mijn inschatting op dit moment is dat u geen vertrouwen heeft in mijn kantoor en dat dit     niet meer kan worden gerepareerd. Ik zal dan ook geen procedure namens u starten tegen Lister     en/of BuurtTeam. 2.9    In een e-mail van 8 februari 2022 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij het ontslag van verweerder niet accepteert. Verweerder heeft in reactie daarop meegedeeld dat hij bij zijn standpunt in de brief van 7 februari 2022 blijft.  2.10    Op 8 februari 2022 heeft klager bij het kantoor een klacht over verweerder ingediend. 2.11    Op 16 februari 2022 heeft klager per telefoon contact gehad met de klachtfunctionaris van het kantoor. In een e-mail van 16 februari 2022 heeft de klachtfunctionaris van het kantoor daarover aan klager het volgende, voor zover hier van belang, meegedeeld:     U vroeg mij ook naar mijn mening over de afhandeling van het dossier. Ik heb u daarover     gezegd     dat het dossier op verschillende momenten te lang is blijven liggen. Ik heb u ook gezegd dat dat in     de praktijk soms gebeurt, dan weet de advocaat niet zo goed waar te beginnen en gaan     spoedklussen steeds voor. En ik heb u gezegd dat mij dat soms ook overkomt. Dan past een     excuus van de advocaat. En als u dat excuus accepteert kan met de zaak verder gegaan worden.     (…)     Als u met wat in deze brief staat akkoord bent, dan hoor ik dat graag van u. Zodra u mij bericht stuur     ik deze brief aan (verweerder). Hij weet dan wat hem te doen staat. Hij heeft dan twee weken om u     schriftelijk te informeren over zijn bevindingen. (…). 2.12    Bij e-mail van eveneens 16 februari 2022 heeft klager aan de klachtfunctionaris meegedeeld dat hij akkoord is met het voorstel dat verweerder over maximaal 14 dagen met een inschatting van de mogelijkheden in de zaak van klager komt. 2.13    Bij brief van 18 februari 2022 heeft verweerder vervolgens het volgende, voor zover hier van belang, aan klager meegedeeld: Van mr. (…) heb ik begrepen dat u met hem heeft gesproken over uw klacht over mij en dat de uitkomst is dat u verder wil met mij als advocaat, zolang er maar goed naar uw zaak wordt gekeken. U heeft in uw e-mail naar mij en in uw gesprek met mr. (…) aangegeven dat u ontevreden bent met mijn late reactie op uw email in januari van dit jaar. Daar heeft u gelijk in. Mijn reactie was te laat en had eerder gemoeten. Via deze brief wil ik u daarvoor mijn excuses aanbieden en ik hoop ook dat u deze accepteert. Ik heb de brief die mr. (…) aan u heeft geschreven gelezen. Dat betekent dat ik nu binnen twee weken een inhoudelijke inschatting van de zaak ga maken. Dat is nu de afspraak.  Wat ik nu ga doen is alle gegevens die van u heb gekregen en de gegevens die ik op grond van de AVG heb gekregen beoordelen op bewijskracht. Het is aan mij namelijk volstrekt helder dat u in een niet te benijden situatie verkeert. De vraag aan mij is welke juridische acties mogelijk zijn (…). Daarna ga ik, oneerbiedig gezegd, afvinken. Wie kunnen aangesproken? Is dat voor het verleden of is dat op de toekomst gericht? Als de conclusie is dat een bepaalde actie kansloos is, dan doe ik het niet. Als ik denk dat een bepaalde actie risicovol is dan moet ik die risico’s in kaart brengen en is het aan u om te kiezen. Dus ga ik proberen u binnen twee weken te berichten over mijn bevindingen. Als mij dat binnen die termijn niet lukt laat ik u dat weten en geef ik u ook daarvoor een reden. 2.14    Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft verweerder aan klager gemeld dat hij nog niet helemaal klaar was met zijn inschatting van de zaak. 2.15    Bij brief van 11 maart 2022 heeft verweerder aan klager een samenvatting van de zaak van klager van vier pagina’s gestuurd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende: Op 18 februari 2022 heb ik u aangeboden een inschatting te maken van uw zaak. In deze brief zal ik eerst en beschrijving geven van wat u mij daarover hebt geschreven. Het lijkt mij goed om eerst te kijken of ik uw verhaal goed heb samengevat. Daarom zal ik eerst uw verhaal opschrijven. Aan het einde van deze brief zal ik u vragen of ik het goed heb begrepen. Als we het dan eens zijn over de feiten zal ik u daarna mijn inschatting geven. Die komt dus in een andere brief. 2.16    Bij e-mail van 15 maart 2022 heeft klager aan de klachtfunctionaris van het kantoor meegedeeld dat hij alleen een samenvatting van de zaak heeft gekregen en geen inschatting van de zaak en dat verweerder zijn toezegging om binnen twee weken een inschatting van de zaak te geven niet is nagekomen. 2.17    Bij e-mail van 17 maart 2022 heeft verweerder het volgende, voor zover hier van belang, aan klager meegedeeld: U heeft in reactie op mijn brief een email gestuurd aan (…). De reactie daarop van (…) aan u heb ik ook gezien. Dat geeft mij aanleiding om u deze brief te sturen.  In uw e-mail geeft u aan een inhoudelijk oordeel te willen zien. Ook geeft u aan dat ik de feiten niet helemaal goed op papier heb gezet. Wat er volgens u niet klopt is mij alleen niet helemaal duidelijk.  Gelet op de eerdere afspraak die u met (…) en mij heeft gemaakt lijkt het mij beter als u voor ik mij inhoudelijk oordeel geef commentaar stuurt op de feiten zoals u dat ziet. Dan kan ik op basis daarvan mijn inschatting maken. Als u dat niet wilt dan zal ik mijn inschatting baseren op de feiten zoals ik die ken. 2.18    Bij e-mail van eveneens 17 maart 2022 heeft klager aan verweerder meegedeeld wat er niet klopt in de door verweerder gemaakte samenvatting van de zaak.  2.19    Bij e-mail van 25 maart 2022 heeft klager aan verweerder gemeld dat er inmiddels al weer een week voorbij is en dat hij nog geen reactie van verweerder heeft. 2.20    Naar aanleiding van de door klager bij de deken ingediende klacht, heeft de deken zich in een dekenvisie van 19 juli 2022 op het standpunt gesteld dat verweerder hier niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De zaak is vervolgens naar de raad doorgezonden.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder, samengevat, dat hij niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt door negen maanden lang niets met de zaak te doen, terwijl hij wist dat de zaak urgent was. Nadat klager vervolgens bij het kantoor een klacht tegen verweerder had ingediend, heeft verweerder toegezegd dat er binnen twee weken een inschatting van de zaak zou worden opgesteld. Die toezegging is verweerder niet nagekomen.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2    Verweerder heeft de zaak van klager in juli 2021 van mr. A overgenomen. Kern van de klacht is dat verweerder daarna geen inhoudelijke beoordeling van zaak heeft opgesteld, ook niet nadat verweerder bij brief van 18 februari 2022 aan klager had meegedeeld binnen twee weken een inhoudelijk inschatting van de zaak te zullen geven.  5.3    Het verweer van verweerder komt er op neer dat hij aanvoert dat voor hem niet duidelijk was wat nu precies de rechtsvraag van klager was, dat er tussen hem en klager geen overeenstemming over de feiten bestond en dat voor hem niet duidelijk was wat klager met een procedure zou willen bereiken. Verweerder stelt dat hij achteraf misschien eerder tegen klager had moeten zeggen dat hij geen mogelijkheid zag voor een procedure, maar omdat hij klager wilde helpen is hij toch met de zaak doorgegaan. Een en ander heeft ertoe geleid dat het niet is gelopen zoals van te voren gedacht en dat er een vertraging is opgetreden bij het opstellen van een inschatting van de kansen van klager in een gerechtelijke procedure. Door de vertraging is de procespositie van klager echter niet beïnvloed en er zijn bij klager ook geen kosten in rekening gebracht, aldus verweerder. 5.4    Voorop wordt gesteld dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn toezeggingen gestand doet en zijn cliënt conform zijn toezeggingen nader bericht en duidelijkheid verschaft over de afhandeling van zijn zaak. Bovendien is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. De raad is van oordeel dat verweerder hier niet naar deze maatstaven heeft gehandeld. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt allereerst niet dat verweerder in de periode tussen het overnemen van de zaak in juli 2021 tot aan februari 2022 een duidelijke strategie heeft ontwikkeld hoe de zaak zou worden aangepakt. Mogelijk dat dit komt omdat de rechtsvraag van klager voor verweerder niet helemaal helder was, maar dan lag het nog steeds op de weg van verweerder om die rechtsvraag binnen een redelijke termijn helder te krijgen en aan klager te melden wat zijn kansen in een procedure waren. In plaats daarvan lijkt verweerder de inhoudelijke advisering in die periode steeds voor zich uit te hebben geschoven. In dat kader wordt overwogen dat ook in de klachtprocedure die bij het kantoor van verweerder is gevoerd door de klachtfunctionaris op 16 februari 2022 is erkend dat het dossier van klager op verschillende momenten te lang is blijven liggen (zie 2.11). 5.5    Naar aanleiding van de klacht die door klager bij het kantoor van verweerder was ingediend, heeft verweerder vervolgens in de brief van 18 februari 2022 zijn excuses aangeboden voor het laat reageren op een e-mail van klager. In diezelfde brief heeft verweerder toegezegd binnen twee weken alsnog een inschatting van de zaak te geven en meegedeeld dat het voor hem volstrekt helder is dat klager in een niet te benijden situatie verkeert (zie 2.13). Die toezegging om binnen twee weken alsnog met een inschatting van de zaak te komen is verweerder vervolgens niet nagekomen. De brief die verweerder op 11 maart 2022, derhalve ná voormelde termijn van twee weken, aan klager toezond bevatte immers niet de toegezegde inschatting van de zaak, maar slechts een samenvatting van de door verweerder begrepen feiten (zie 2.15). Ook uit de e-mail die verweerder daarna op 17 maart 2022 aan klager heeft gestuurd blijkt niet binnen welke termijn verweerder de inschatting van de zaak alsnog zou geven. Verweerder heeft klager in die e-mail om een beoordeling van de samenvatting gevraagd, maar noemt daarbij geen termijn waarbinnen de inschatting dan alsnog zal volgen (zie 2.17). Op 17 maart 2022 heeft klager vervolgens direct aan verweerder gemeld wat er volgens hem niet klopte in de door verweerder gegeven samenvatting. Op 25 maart 2022 heeft klager gemeld nog geen reactie van verweerder te hebben ontvangen. Op 31 maart 2022, de datum waarop klager de klacht bij de deken heeft ingediend, waren inmiddels weer twee weken na 17 maart 2022 en bijna 6 weken na 18 februari 2022 verstreken en had verweerder nog steeds geen inschatting van de zaak gegeven. Opnieuw komt daaruit het beeld naar voren dat verweerder, ondanks zijn toezegging in de brief van 18 februari 2022 en de mededeling dat voor hem duidelijk was dat klager in een niet te benijden situatie verkeerde, de inhoudelijke inschatting van de zaak voor zich uit aan het schuiven is geweest. Verweerder heeft daarmee niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dat verweerder het aannemen van de zaak mogelijk met goede bedoelingen heeft gedaan, maakt dat niet anders. De klacht is daarmee gegrond.          6    MAATREGEL 6.1    Verweerder heeft met het niet voortvarend behartigen van de belangen van klager en met het niet handelen conform zijn toezegging, tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. De raad acht het opleggen van een maatregel daarom op zijn plaats. Omdat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, ziet de raad aanleiding om hier te volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Daarnaast moet verweerder de reiskosten van klager á € 50,- vergoeden op dezelfde wijze. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    De raad ziet evenwel aanleiding om verweerder niet in de overige proceskosten van klager te veroordelen. Van belang daarvoor is dat door verweerder onbetwist is gesteld dat door hem geen kosten bij klager in rekening zijn gebracht. In het licht daarvan komt een proceskostenveroordeling bovenop de tijd en energie die verweerder aan de zaak van klager heeft besteed en waarvan verweerder de daaraan verbonden (kantoor)kosten zelf draagt, onevenredig voor. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -     legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. H. Bakker en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 30 januari 2023