Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:23

Zaaknummer

22-794/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing; klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond; Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregels 20 en 25 is geen sprake. Ook mocht verweerster uitgaan van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschafte.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 januari 2023  in de zaak 22-794/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:    verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 21 april 2021 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 10 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ds/22-216/1898278 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 december 2022. Daarbij waren De gemachtigde van klager en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    De moeder van klager (in deze procedure gemachtigde van klager) heeft namens klager een klacht ingediend over verweerster. Verweerster staat de vader van klager als advocaat bij. Klager (geboren 6 augustus 2003) heeft zijn hoofdverblijf bij zijn moeder. Klager is sinds 6 augustus 2021 meerderjarig.  2.3    Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 9 maart 2021 is bepaald dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van klager (kinderalimentatie) per maand een bedrag van € 401,- dient te voldoen. Bij de vaststelling van de hoogte van de kinderalimentatie is de winst uit de onderneming van de vader begroot op € 42.036,-.  2.4    De vader heeft de moeder en klager in januari 2022 laten weten dat hij zijn onderneming met ingang van 31 december 2021 heeft gestaakt.  2.5    Op 1 maart 2022 heeft de moeder de vader het volgende bericht gestuurd: “Nog iets [klager] heeft mij gemachtigd zijn zaken in orde te maken! Dat is de enige informatie die jij krijgt en daarmee zul JIJ het moeten doen!!!” 2.6    Bij brief van 30 maart 2022 heeft het LBIO (Landelijk bureau Inning Onderhoudsbijdragen) de vader laten weten dat hij een betalingsachterstand heeft van € 1025,86. Naar aanleiding hiervan heeft de vader verweerster verzocht hem als advocaat bijstand te verlenen.   2.7    Bij brief van 7 april 2022 heeft verweerster het LBIO het volgende geschreven: “Tot mij wendde zich de heer P(…) met uw schrijven d.d. 30 maart 2022. Cliënt is sinds 1 januari jl. werkloos en geniet thans een bijstandsuitkering. Namens cliënt wil ik u vriendelijk verzoeken om de executie op te schorten. De heer P(…) heeft (momenteel) geen financiële middelen om de achterstand te betalen. Ik zal een dezer dagen een verzoekschrift wijziging kinderalimentatie indienen nu er sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor cliënt zijn verplichtingen niet kan voldoen.” 2.8    Bij tweede brief van 7 april 2022 heeft verweerster zich namens haar cliënt tot de moeder gewend. Zij schrijft hierin, voor zover relevant, het volgende: “Cliënt heeft van u mogen vernemen dat u namens [klager] gemachtigd bent namens hem op te treden in een gerechtelijke procedure. In januari heeft cliënt [klager] en u op de hoogte gesteld dat hij zijn onderneming heeft gestaakt per 31 december 2021. (…) Nu heeft cliënt een brief van het LBIO ontvangen dat er een achterstand is van €1025,86,-. Deze achterstand is niet ontstaan door onwil (…). Cliënt wenst derhalve een verzoekschrift wijziging kinderalimentatie in te dienen en dat deze door de rechtbank wordt bekrachtigd. Voor zover u een eigen advocaat raadpleegt verzoek ik u deze brief aan hem of haar te overhandigen. Ik wil u vriendelijk verzoeken om een schriftelijke reactie te willen geven binnen 14 dagen.” 2.9    Op 12 april 2022 heeft verweerster namens haar cliënt bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie ingediend. Dit verzoekschrift heeft verweerster eveneens op 12 april 2022 aan klager en zijn moeder gestuurd.  2.10    Bij e-mail van 14 april 2022 heeft de moeder, namens klager, verweerster, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Gezien het feit dat [klager] in de eerste instantie meerderjarig is voor de wet. Bent u verplicht om [klager] aan te schrijven ivm het verzoekschrift wijzigen alimentatie die u namens uw cliënt al ingediend heeft bij het rechtbank Amsterdam. Dit zonder [klager] hiervan op de hoogte te stellen. Bovendien richt u zich in de brief van 7 april 2022 volledig tot mij alsof het gerechtelijke proces tegen mij gestart wordt door de heer P(…). Dan 14 dagen de tijd geven om te reageren op uw brief d.d 7 april 2022 (per e-mail verstuurd naar mijn e-mailadres) en dan meteen daar achteraan gelijk op d.d 12 april 2022 een verzoekschrift indienen bij het rechtbank Amsterdam (afschrift hiervan per post verstuurd naar mijn adres.  U dient zich te houden aan de wettelijke termijnen voordat u überhaupt een verzoekschrift indient bij de rechtbank. (…)” 2.11    Bij brief van 15 april 2022 heeft verweerster, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “De reden dat u door mij 7 april jl. bent aangeschreven heeft te maken met het feit dat op uw nadrukkelijk verzoek daartoe cliënt op 30 maart jl. een schrijven van het LBIO heeft mogen ontvangen, u genoegzaam bekend. (…) Mijn excuses dat u de mening bent toegedaan dat uw reactie niet is afgewacht en dat op 12 april jl. door het uitblijven van welke reactie uwerzijds dan ook ik toen al namens cliënt het verzoekschrift heb ingediend. Echter zoals reeds hierboven vermeld zag cliënt geen andere mogelijkheid dan met spoed het verzoekschrift te moeten indienen. Ik meen dat het hiertoe mij vrij stond deze doelmatigheid toen al in rechte te benutten. Hierbij nu natuurlijk alsnog de minnelijke oplossing nagestreefd kan worden. Dit zonder dat het u extra geld kost (bv. griffiegeld). Het verzoek wat voorligt kan immers ingetrokken worden, zonder dat het u wat kost. Mag ik derhalve dan ook alsnog terstond direct na de aankomende Paasdagen inhoudelijk van u vernemen op mijn schrijven van 7 april jl.” 2.12    Bij e-mail van 21 april 2022 (09:57 uur) heeft de moeder verweerster, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “In mijn e-mail van d.d. 14 april 2022 heb ik u medegedeeld dat ik niet gemachtigd ben om gerechtelijke procedures te voeren. Hiervoor dien ik namelijk gemachtigd te worden door [klager] de jong meerderjarige. U voert namens uw cliënt een gerechtelijke procedure tegen zijn zoon [klager] de Jong meerderjarige en niet tegen mij. Dus moet u de jong meerderjarige aanschrijven. Bovendien blijft u mij aanschrijven en negeert u totaal mijn e-mail van d.d. 14 april 2022 wat ik u gestuurd heb. U heeft niet gehandeld volgens de gedragsregels van de Nederlandse orde van advocaten (…). Ik heb totaal geen vertrouwen in uw manier van handelen als u op deze wijze een gerechtelijke procedure start. Daarom ben ik zo vrij geweest om de Deken met spoed op de hoogte te stellen van u manier van handelen. (…).” 2.13    Bij tweede e-mail van 21 april 2022 (15:45 uur) heeft de moeder verweerster, namens klager, het volgende laten weten: “[Klager] jong meerderjarige heeft vandaag een brief ontvangen wat betreft uw ingediende verzoekschrift zonder de jong meerderjarige op de hoogte te stellen. U dient deze verzoekschrift per direct in ter trekken en de jong meerjarige hiervan op de hoogte te stellen. (…).” 2.14    Op 21 april 2022 heeft de moeder namens klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft klager niet op de hoogte gebracht van het verzoekschrift dat zij bij de rechtbank heeft ingediend. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met gedragsregel 20; b)    Verweerster heeft de privacy van de klager geschonden door de moeder aan de schrijven in plaats van klager; c)    Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 25 gehandeld door niet de advocaat van klager, mr. G, aan te schrijven maar de moeder;  d)    Verweerster heeft zich niet aan wettelijke termijnen gehouden.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2    In familiezaken moet een advocaat daarnaast waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat met name de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen. Klachtonderdeel a) 5.3    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster in strijd met gedragsregel 20 heeft gehandeld door het verzoekschrift wijziging kinderalimentatie bij de rechtbank in te dienen zonder hem als wederpartij daarvan op de hoogte te stellen.  5.4    De raad overweegt als volgt. Op grond van gedragsregel 20 dient een advocaat de wederpartij afschriften te doen toekomen van door hem in geding te brengen (proces)stukken. Blijkens de gedingstukken heeft verweerster op 12 april 2022 het verzoekschrift bij de rechtbank ingediend en op diezelfde datum een afschrift daarvan aan klager en de moeder toegezonden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregel 20 is geen sprake. Klachtonderdeel a) is ongegrond.  Klachtonderdeel b) 5.5    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster zijn privacy heeft geschonden door zijn moeder op 7 april 2022 aan te schrijven zonder zijn toestemming en zonder vooraf te verifiëren of zijn moeder gemachtigd was namens hem op te treden.  5.6    De raad overweegt het volgende. Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en mag in het algemeen afgaan op de juistheid daarvan. Verweerster heeft aangevoerd dat haar cliënt haar had laten weten dat de moeder en klager hem hadden verteld dat de moeder gemachtigd was namens klager op te treden. Dit heeft de moeder ook per e-mail van 1 maart 2022 aan de cliënt van verweerster laten weten. Dat verweerster van de juistheid van de informatie van haar cliënt is uitgegaan is begrijpelijk, nu klager pas sinds kort (jong) meerderjarig is en nog bij de moeder woont. Verweerster heeft dan ook naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door ervan uit te gaan dat de moeder gemachtigd was namens klager op te treden. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens ongegrond.    Klachtonderdeel c) 5.7    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster in strijd met gedragsregel 25 heeft gehandeld doordat zij niet de advocaat van klager (maar de moeder van klager op 7 april 2022) heeft aangeschreven, terwijl in de beschikking van het hof van 9 maart 2021 staat wie de advocaat is.  5.8    Verweerster voert hiertegen het volgende aan. De moeder stond klager bij als wettelijk vertegenwoordiger toen klager nog minderjarig was. Mr. G trad toen voor de moeder op. Vanaf 6 augustus 2021 is klager meerderjarig. De moeder heeft de cliënt van verweerster toen nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij verder zou optreden voor klager. Hieruit meende verweerster te moeten opmaken dat mr. G klager niet (meer) bijstond. Derhalve heeft zij de moeder als gemachtigde van klager rechtstreeks aangeschreven. 5.9    De raad overweegt het volgende. Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. De beschikking van 9 maart 2021 ziet op een alimentatieprocedure van de cliënt van verweerster tegen de moeder. Verweerster was tijdens deze procedure nog niet de advocaat van haar cliënt. Klager was in deze procedure geen procespartij, maar belanghebbende. Uit deze beschikking valt af te leiden dat mr. G ten tijde van die procedure de advocaat van de moeder was. De raad is van oordeel dat verweerster uit deze beschikking niet had hoeven begrijpen dat mr. G ook de advocaat van klager is. Ook is niet gebleken dat verweerster op andere wijze had kunnen vernemen dat mr. G klager op het moment van aanschrijven bijstond. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregel 25 is geen sprake. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.  Klachtonderdeel d) 5.10    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster zich niet heeft gehouden aan de wettelijke termijnen. Klager doelt op het feit dat verweerster in haar brief van 7 april 2022 (gericht aan de moeder) een reactietermijn van 14 dagen heeft gegeven, maar vervolgens al op 12 april 2022 een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie heeft ingediend bij de rechtbank.   5.11    Verweerster erkent dat zij wellicht te haastig na haar brief van 7 april 2022 het verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, maar meent dat zij hiervoor goede redenen had. Het verzoekschrift wijziging kinderalimentatie is door verweerster ingediend nadat de moeder te kennen had gegeven dat het LBIO was ingeschakeld. De cliënt van verweerster vreesde voor oplopende kosten. Hij zat financieel aan de grond en het was van groot belang dat het verzoekschrift zo spoedig mogelijk werd ingediend.  5.12    De raad overweegt dat verweerster genoegzaam heeft aangevoerd waarom zij het in het belang van haar cliënt achtte om een procedure te starten ondanks dat dit binnen de termijn was die verweerster de wederpartij had gegeven om op haar vooraankondiging te reageren. Bij brief van 15 april 2022 heeft verweerster haar handelen aan de moeder uitgelegd en haar excuses aangeboden voor het niet afwachten van die reactietermijn. Gelet hierop en gelet op het feit dat het, anders dan klager stelt, geen wettelijke termijn betrof die niet in acht is genomen, oordeelt de raad dat verweerster de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij geniet niet heeft overschreden en derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. Klachtonderdeel d) is ongegrond.        BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 30 januari 2023