Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:26

Zaaknummer

210372

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Voortzetting procedure door deken op grond van algemeen belang. Met de raad rekent het hof verweerder zwaar aan dat hij gedurende de behandeling van het echtscheidingsverzoek van klaagster de belangrijke kernwaarde van (financiële) integriteit heeft geschonden. Het hof is van oordeel dat verweerder bij de behartiging van de belangen van klaagster teveel zijn eigen financiële belangen heeft laten meewegen, in het bijzonder door buitensporig te declareren en zijn cliënte te willen faciliteren bij het afsluiten van een lening met voor klaagster bijzonder bezwarende voorwaarden om zijn declaraties te voldoen. Bekrachtiging. Berisping.    

Uitspraak

BESLISSING

van 6 februari 2023 in de zaak 210372

naar aanleiding van het hoger beroep van:

mr. F.A. ten Berge in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

de deken

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-833/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klaagster ten aanzien van de klachtonderdelen a), b), c), d) en e) gegrond verklaard en ten aanzien van de klachtonderdelen f) en g) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de  proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:285 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 15 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Op 27 januari 2022 ontving de griffie van het hof bericht dat de klacht van klaagster was ingetrokken nadat met haar een minnelijke regeling was getroffen.

2.3 Op 10 februari 2022 ontving de griffie van het hof bericht van de deken dat de deken de behandeling van de klacht wenst voor te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - het verweerschrift van de deken.   2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 december 2022. Daar zijn verweerder, zijn gemachtigde en de deken verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast

3.2 Klaagster (geboren in 1937) heeft zich tot verweerder gewend om haar belangen te behartigen in verband met haar echtscheidingsverzoek. Verweerder heeft in zijn e-mail van 12 februari 2018 klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Vanwege haar hoge leeftijd heeft klaagster de correspondentie met verweerder laten verlopen via haar twee zoons E en W. 3.3 Verweerder heeft namens klaagster bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij beschikking van 26 april 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland de vordering tot partneralimentatie toegewezen en het uitsluitend gebruik van de gemeenschappelijke caravan aan klaagster toegewezen. 3.4 Verweerder heeft op 28 mei 2018 namens klaagster een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, waarin naast de echtscheiding de verdeling van onder meer de gemeenschappelijke woning en de inboedelgoederen is gevorderd. 3.5 In zijn e-mail van 6 augustus 2018 heeft zoon W aan verweerder het volgende bericht: “Wij hebben elkaar enkele dagen geleden gesproken over de financiële afwikkeling van de kosten in het kader van de echtscheidingsprocedure van mijn ouders de heer en mevrouw D. Ik heb met haar gesproken over een lening die u zou kunnen realiseren in overleg met een van uw investeerders. Mijn moeder heeft toegestemd met een lening van € 13.500,- tegen een zo laag mogelijk rentepercentage. Graag willen we, voordat we een lening afsluiten, eerst weten om welk percentage het gaat. (…)” 3.6 Verweerder heeft hierop in zijn e-mail van 17 augustus 2018 als volgt geantwoord: “Ik heb iemand gevonden. Het was nog niet gemakkelijk gezien er geen onderpand is echter de verklaring die ik als advocaat erbij moet afgeven aan de lening gever was doorslaggevend. De voorwaarden zijn als volgt: - lening 13.500,- - 11 % aan rente vergoeding per jaar. Te betalen achteraf per maand - af te lossen ineens na 12 maanden. Tussentijds aflossen kan met maximaal 50% van de lening en door een betaling (dus niet kleine beetjes om administratie beperkt te houden) - verstrekking kan spoedig - duur lening is maximaal 12 maanden na verstrekking lening. Indien onverhoopt toch langer dan 12 maanden duurt dan zal een nieuwe overeenkomst gemaakt moeten worden of dat er wordt opgenomen dat er een extra rentevergoeding is van 2% per maand. - Kosten opmaken overeenkomst van geldlening en afwikkeling voor rekening van de geldlener (dat is mijn tijd dat ik ermee bezig ben om als tussenpersoon een overeenkomst tot stand te brengen) - Afsluitprovisie 500,- te betalen aan geldgever - geldgever wil in de overeenkomst opgenomen hebben dat direct na verkoop en oplevering van de eigen woning de lening bij voorrang wordt terugbetaald (max 2 weken na oplevering) (…)’. 3.7 Zoon W heeft in zijn e-mail van 27 augustus 2018 aan verweerder meegedeeld dat de uiteindelijke kosten van het afsluiten van een lening bij de door verweerder voorgestelde investeerder dermate hoog uitvallen dat zij hebben besloten om op dat moment geen gebruik te maken van het aanbod. 3.8 In september 2018 is tussen klaagster en verweerder overleg gevoerd over te nemen vervolgstappen, zoals het starten van een kort geding procedure. In zijn e-mail van 14 september 2018 heeft verweerder onder meer het volgende bericht: “(…) Met betrekking tot kort geding. Realiseer wel – maar dat zul je begrijpen – dat hier de nodige kosten bij komen kijken. Op het kapitaal dat vrijkomt met de verkoop van de woning is dat niet veel maar ik wil het wel even gemeld hebben gezien de liquiditeit en betaling van afgelopen nota. Ik kan niet inschatten hoeveel omdat ik niet weet of er een verweerschrift komt en hoe de zitting verloopt maar het zal zeker 3-4 K zijn.(…)” 3.9 Op 5 oktober 2018 heeft verweerder in de bodemprocedure een verweerschrift op een zelfstandig verzoek van de ex-man ingediend. 3.10  Op 5 oktober 2018 heeft verweerder namens klaagster haar ex-man in kort geding gedagvaard en verzocht om voorlopige voorzieningen ex artikel 254 Rv, waaronder medewerking van de ex-man aan de verkoop van de echtelijke woning en een verdeling van de inboedelgoederen. 3.11 Op 11 november 2018 heeft zoon W in een e-mail aan verweerder erop gewezen dat de kosten van de laatste factuur ter hoogte van ongeveer € 6.500,- zijn opgelopen tot bijna het dubbele van de inschatting van verweerder in zijn e-mail van 14 september 2018. Hij heeft aangegeven deze kosten schrikbarend hoog te vinden en daarom verzocht om redenen van coulance de factuur aan te passen. Verweerder heeft dit verzoek bij e-mail van 11 november 2018 afgewezen en uitgelegd dat deze factuur niet alleen ziet op het kort geding, maar ook op het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de ex-man en lopende werkzaamheden. Verder heeft hij erop gewezen dat klaagster eerder zijn voorstel voor een tijdelijke lening had afgewezen en dat hij het graag verneemt als klaagster alsnog interesse daarin heeft. 3.12 De zitting in het kort geding, die oorspronkelijk was gepland op 31 oktober 2018, heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. 3.13 Op 18 december 2018 heeft de mondelinge behandeling in de bodemprocedure plaatsgevonden. 3.14    Bij vonnis in kort geding van 14 december 2014 zijn de vorderingen van klaagster afgewezen. De voorzieningenrechter heeft onder meer het volgende overwogen: “De vrouw heeft verder geen specifieke spoedeisende reden genoemd waarom nu vooruitlopend op de verdeling in de bodemprocedure op 18 december 2018 de woning (of een deel van de inboedelgoederen) feitelijk moet worden verdeeld. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat een kort geding zich er in deze omstandigheden niet voor leent om tot een partiële verdeling te komen. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen. Deze zullen dan ook worden afgewezen.” 3.15    Na de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek op 18 december 2018 heeft verweerder in zijn brief van 12 januari 2019 bij de rechtbank een verzoek ten aanzien van de verdeling van de inboedel ingediend. 3.16    Bij beschikking van 29 januari 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding uitgesproken en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap bepaald. Ten aanzien van de brief van verweerder van 12 januari 2019 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen: “De rechtbank overweegt dat zij de verandering van het verzoek van de vrouw in strijd acht met de goede procesorde. Daartoe overweegt de rechtbank dat partijen op de zitting van 18 december 2018 uitvoerig hebben gesproken over de verdeling van de inboedel. Uiteindelijk hebben partijen daarover afspraken gemaakt, zoals hierna weergegeven. Dat de (eerste) uitvoering van die afspraken anders is gelopen dan door de vrouw gewenst, doet daar niet aan af. Die afspraken blijven immers tussen partijen in stand, zolang die nog niet (volledig) zijn nagekomen. De rechtbank zal op grond van het voorgaande het veranderde verzoek van de vrouw buiten beschouwing laten en daarop niet beslissen.” 3.17    Verweerder heeft in totaal een bedrag van € 27.416,94 (exclusief deurwaarderskosten) in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden inzake de echtscheiding.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang in hoger beroep, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) Voor een naar eigen zeggen simpele echtscheiding een bedrag van in totaal € 27.416,94 (exclusief deurwaarderskosten) in rekening te brengen en daarmee excessief te declareren.

Toelichting Klaagster heeft verwezen naar punt 9 van het door verweerder opgestelde verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de ex-man, waarin hij heeft benadrukt dat het een juridisch simpele echtscheiding betreft. Verder heeft zij verwezen naar de declaraties, waarbij zij meer specifiek ten aanzien van het excessief declareren het volgende heeft aangevoerd: -Telefonisch contact/berichten derden ad in totaal € 3.492,50 exclusief BTW en kantoorkosten. Het is voor klaagster volstrekt onduidelijk met welke derden die contacten hebben plaatsgevonden en dit blijkt ook niet uit de specificaties. Het enige contact met derden zou kunnen zijn met de makelaar die belast was met de verkoop van de echtelijke woning. -Telefonisch contact/e-mail cliënte ad in totaal € 3.391,- exclusief BTW en kantoorkosten. Klaagster herkent zich hier niet in. -Zittingen ad in totaal € 2.502,50 exclusief BTW en kantoorkosten. Er zijn drie zittingen geweest: een voorlopige voorziening, een kortgeding en de bodemprocedure. Dit zou betekenen dat iedere zitting uren heeft geduurd, hetgeen klaagster volstrekt ongeloofwaardig acht. Follow up dossier: in de declaratie wordt dit herhaaldelijk vermeld zonder dat klaagster weet wat hiermee wordt bedoeld. Studie dossier ad in totaal € 2.035,- exclusief BTW en kantoorkosten. Klaagster meent dat schromelijk overdreven is gedeclareerd, aangezien het een eenvoudige echtscheiding betreft waarvoor nauwelijks studie nodig is. In elk geval zijn de twee declaraties van 14 december 2018 en 10 januari 2019 van € 660,- respectievelijk € 687,50 voor dossierstudie ten onrechte in rekening gebracht. Klaagster ziet niet in waarom op dat moment nog studie nodig was, aangezien de procedure was gedaan en alleen de beschikking van de rechtbank moest worden afgewacht. Opstellen processtukken ad in totaal € 9.130,- exclusief BTW en kantoorkosten. Verweerder heeft een echtscheidingsverzoek, een verzoek om voorlopige voorziening, een verweerschrift op een zelfstandig verzoek en een kortgedingdagvaarding opgesteld. De inhoud van deze stukken betreft voor 90% een en dezelfde motivering. Een ervaren echtscheidingsadvocaat, zoals verweerder zich op zijn website afficheert, zou in een simpele zaak als deze maximaal de helft moeten declareren.

b)  Haar niet (tijdig) te informeren over het feit dat de kosten voor het kort geding de afgegeven kosteninschatting van € 3.000,- tot € 4.000,- ruimschoots zouden overstijgen.

Toelichting Verweerder heeft in zijn e-mail van 14 september 2018 aan klaagster bericht dat de kosten voor het kort geding ongeveer € 3.000 à € 4.000,- zouden bedragen, terwijl hij in werkelijkheid € 6.000,- à € 7.000,- heeft gedeclareerd (het exacte bedrag valt niet uit de declaraties te destilleren). Er zijn geen omstandigheden die een dergelijke verdubbeling van de kosten zouden kunnen rechtvaardigen. In ieder geval had verweerder klaagster dienen te informeren en overleg te plegen als blijkt dat de kosten hoger uitvallen dan van tevoren is ingeschat.

c)  Op 5 oktober 2018 een volstrekt overbodige kortgedingprocedure te starten tot partiële c.q. gehele verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en klaagster daarmee onnodig op hoge kosten te jagen.

Toelichting Klaagster heeft verwezen naar het vonnis in kort geding van 14 december 2018 waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat een kortgedingprocedure zich niet leent voor een (partiële) verdeling en dat er gelet op de geplande mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek op 18 december 2018 ook geen spoedeisend belang bestond. Verweerder wist of had kunnen weten dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure gepland stond voor 18 december 2018. Een telefoontje van verweerder naar de rechtbank zou daarover uitsluitsel hebben gegeven. Dat er geen spoedeisend belang was, stond derhalve bij voorbaat vast en bovendien dient een advocaat die is gespecialiseerd in het familierecht te weten dat een (partiële) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in kort geding niet geëigend is, zeker wanneer er geen spoedeisend belang bestaat.

d)  Op 12 januari 2019 een volstrekt overbodig verzoek te doen ten aanzien van de verdeling van de boedel.

Toelichting Klaagster heeft verwezen naar de beschikking van de rechtbank van 29 januari 2019 waaruit blijkt dat dit verzoek een overbodige actie van verweerder is geweest, aangezien de rechtbank het verzoek simpelweg heeft afgewezen omdat partijen over de verdeling reeds bindende afspraken hadden gemaakt.

e) Haar proberen te bewegen een lening af te sluiten tegen een woekerrente teneinde zijn declaraties betaald te krijgen.

Toelichting Verweerder heeft bovenmatig gefactureerd hetgeen bij klaagster tot grote betalingsproblemen heeft geleid. Verweerder heeft klaagster vervolgens geprobeerd te bewegen tot het afsluiten van een lening met hoge rentes, afsluitprovisie en kosten contract, waarbij verweerder heeft opgetreden als bemiddelaar en welke lening zou dienen om zijn eigen declaraties betaald te krijgen. Het is in strijd met de handelwijze die een goed advocaat betaamt om klaagster te bewegen een zodanige lening tegen die voorwaarden te doen afsluiten. Dit geldt temeer nu verweerder gelet op de overwaarde van de echtelijke woning zeker kon zijn van de betaling van zijn facturen.

f)  (…);

g) (…).

5 BEOORDELING

preliminair verweer: voortzetting procedure op grond van algemeen belang     5.1 Het hof stelt vast dat de onderhavige klachtprocedure in eerste aanleg is gevoerd door klaagster tegen verweerder, waarna verweerder op 15 december 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad. Op 27 januari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster het hof bericht dat partijen een minnelijke regeling hadden getroffen en dat de klacht werd ingetrokken. Naar aanleiding hiervan heeft de griffie van het hof – conform artikel 47a (jo. 57 lid 2) van de Advocatenwet – verweerder en de deken gevraagd zich uit te laten over een voortzetting van de behandeling van de klacht. Verweerder heeft hierop aangegeven de klachtbehandeling niet te willen voortzetten; de deken heeft aangegeven de behandeling van de klacht wel te willen voortzetten, om redenen aan het algemeen belang ontleend. Op 7 maart 2022 heeft het hof verweerder en de deken bericht over het besluit van het hof om de behandeling van de klachtonderdelen a) tot en met e) voort te zetten, gelet op de aard van de gestelde normschending die de kernwaarde (financiële) integriteit raakt.  

5.2 Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het feit dat in onderhavige tuchtprocedure een financiële component aanwezig is, niet automatisch meebrengt dat sprake is van schending van de financiële integriteit. Verweerder voert tevens aan dat de deken zich na de beslissing van de raad onbereikbaar heeft gehouden voor overleg, en dat verweerder uiteindelijk tegen hoge kosten akkoord is gegaan met een minnelijke regeling om de klacht van de baan te krijgen. Gelet hierop verzoekt verweerder het hof om de intrekking van de klacht door klaagster te respecteren, de beslissing van de raad te vernietigen en te beslissen dat niet meer op de klacht hoeft te worden beslist.    

5.3 Naar aanleiding van dit preliminaire verweer overweegt het hof als volgt. Zoals de deken terecht heeft aangevoerd, geldt dat (financiële) integriteit noodzakelijk is om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en inherent is aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Het hof overweegt dat een voortzetting van de klachtbehandeling om redenen aan het algemeen belang ontleend onder meer in de rede kan liggen indien het hof, zoals in het onderhavige geval, op basis van het dossier aanwijzingen ziet dat een tuchtzaak mogelijk aan de kernwaarde (financiële) integriteit raakt. Hiervoor is dus niet noodzakelijk dat al bij voorbaat vaststaat dat deze kernwaarde is geschonden.  Gelet hierop verwerpt het hof dit preliminaire verweer.

omvang klacht

5.4 In beroep heeft verweerder verder aangevoerd dat de raad ter zake van klachtonderdeel c) buiten de klacht zou zijn getreden, door te oordelen dat verweerder het kort geding niet had moeten beginnen, althans had moeten intrekken, desnoods tegen de wens van cliënte in, omdat het kansloos was c.q. was geworden als gevolg van de datumbepaling van de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure. Verweerder voert hiertoe aan dat klaagster geen bemerkingen heeft gemaakt over het vermeend onterecht niet intrekken van het kort geding.

5.5 Het hof merkt hierover het volgende op. Bij de mondelinge behandeling door de raad heeft de voorzitter van de raad aan klaagster de klachtonderdelen voorgehouden zoals verwoord door de deken in de aanbiedingsbrief, waarop klaagster aangaf hiermee akkoord te zijn. Blijkens het proces-verbaal heeft verweerder hier verder geen opmerking over gemaakt. Ook het hof neemt daarom de klachtomschrijving uit deze aanbiedingsbrief tot uitgangspunt. In de aanbiedingsbrief is een toelichting van klaagster opgenomen op klachtonderdeel c) (starten overbodige kort geding procedure), waarin klaagster onder meer opmerkt: ‘Klaagster is van mening dat een advocaat, zeker een familierechtadvocaat, dient te weten dat een partiële dan wel algehele verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in kort geding niet geëigend is zeker wanneer er geen spoedeisend belang bestaat. Dat er geen spoedeisend belang bestond, mede gelet op de geplande mondelinge behandeling op 18 december 2018, stond volgens klaagster bij voorbaat vast.’ Gelet op deze toelichting is het hof van oordeel dat de raad terecht onder klachtonderdeel c) tevens heeft verstaan het op een later moment – namelijk toen de mondelinge behandeling in de  echtscheidingsprocedure was gepland – niet alsnog intrekken van de kortgedingprocedure door verweerder. Verweerders beroepsgrond wordt dan ook verworpen.  

overwegingen raad ten aanzien van de klachtonderdelen a), b), c), d) en e)

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel a) (excessief declareren voor een juridisch eenvoudige echtscheiding) heeft de raad geoordeeld dat het door verweerder voor de echtscheiding in rekening gebrachte totaalbedrag van ruim € 27.000,- de raad excessief hoog voor komt. De raad heeft geoordeeld dat het aantal gedeclareerde uren niet in verhouding staat tot de door verweerder verrichte werkzaamheden. Klaagster heeft per categorie werkzaamheden onderbouwd om welke reden zij het gedeclareerde bedrag buitensporig hoog vindt. Verweerder heeft dit nauwelijks gemotiveerd weersproken en ook de weinig gespecificeerde urenregistraties bieden geen aanknopingspunten voor een dergelijk hoge declaratie, aldus de raad.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b) (niet tijdig informeren kostenoverschrijding kort geding) heeft de raad als volgt overwogen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster in zijn e-mail van 11 november 2018 heeft uitgelegd dat zijn declaratie niet alleen betrekking had op zijn werkzaamheden in verband met het kort geding, maar tevens op de werkzaamheden voor het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de ex-man. De raad heeft geoordeeld dat deze verwarring kon ontstaan doordat verweerder in zijn declaraties onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt voor welke specifieke werkzaamheden hij welke kosten in rekening heeft gebracht en de in de declaraties opgevoerde post ‘follow up dossier’ onvoldoende is gespecificeerd.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel c) (starten overbodige kortgedingprocedure) heeft de raad geoordeeld dat verweerder werkzaamheden heeft verricht en gedeclareerd die voor de zaak van klaagster niet zinvol waren, door de kort geding procedure namens klaagster toch door te zetten nadat de kort geding zitting was uitgesteld naar 27 november 2018. Dit terwijl de mondelinge behandeling in de bodemprocedure kort daarna, op 18 december 2018, zou plaatsvinden en het kort geding daarmee kansloos was geworden door het ontbreken van een spoedeisend belang. Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat hij de mogelijkheid van intrekking van het kort geding wel met klaagster heeft besproken, maar dat zij wilde dat het kort geding doorgang zou vinden. Naar aanleiding daarvan heeft de raad overwogen dat van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij onder deze omstandigheden niet zonder meer meegaat in de wens van zijn cliënt, maar zijn verantwoordelijkheid neemt door de portefeuillekwestie te stellen of in ieder geval aan zijn cliënt expliciet de financiële consequenties en risico’s van een voortzetting van de procedure voor te houden en dit alsdan bovendien schriftelijk aan haar te bevestigen. Van een dergelijke schriftelijke mededeling is echter niet gebleken, aldus de raad. 5.9 Ter zake van klachtonderdeel d) (overbodig verzoek ten aanzien van boedelverdeling) heeft de raad geoordeeld dat het nieuwe verzoek dat verweerder op 12 januari 2019 heeft ingediend eveneens kansloos was, gelet op hetgeen de rechtbank in de beschikking van 29 januari 2019 daarover heeft overwogen. Dit was voor verweerder te voorzien. Verweerder heeft ook hier werkzaamheden verricht die in het kader van de belangenbehartiging van zijn cliënt niet nodig waren, maar waarvoor hij wel de kosten in rekening heeft gebracht, aldus de raad.

5.10   Ter zake van klachtonderdeel e) (bemiddeling bij lening) heeft de raad als volgt overwogen. Verweerder heeft aangevoerd dat de door hem voorgestelde lening aan klaagster een tweeledig doel diende, namelijk de afbetaling van de door een zoon aan haar verstrekte lening en de betaling van de facturen van verweerder. Naar het oordeel van de raad betaamt het een advocaat niet om zijn cliënte te adviseren over het afsluiten van een geldlening die in ieder geval voor een deel dient ter betaling van zijn eigen declaraties, te meer niet nu het desbetreffende verzoek niet van klaagster afkomstig was, maar van een zoon die daarbij wellicht een eigen belang had. Daarmee zou verweerder bovendien de kennelijke schulden die klaagster had slechts vergroten, gezien de rente van 11 %. Bovendien was verweerder ervan op de hoogte dat naar redelijke verwachting op korte termijn geld vrij zou komen door de verkoop van de echtelijke woning. Verweerder heeft volgens de raad niet primair in het belang van zijn cliënte geadviseerd, maar meer oog gehad voor zijn eigen financiële belangen, hetgeen een zorgvuldig handelend advocaat niet past.

5.11   Gelet op het vorenstaande heeft de raad de klachtonderdelen a), b), c), d) en e) gegrond verklaard.

beroepsgronden

5.12   Ten aanzien van klachtonderdelen a) t/m d) geldt dat verweerder in beroep een nadere toelichting heeft gegeven op de door hem gedeclareerde werkzaamheden. Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft verweerder aangevoerd dat in de kort geding procedure een andere vordering aan de orde was dan in de bodemzaak en dat ook de mondelinge behandeling in de bodemzaak weer aangehouden had kunnen worden, zodat een spoedige afwikkeling niet was gegarandeerd. Volgens verweerder kan in familierechtelijke kort gedingen ruimte ontstaan om allerlei oplossingen te verkennen. Ten aanzien van klachtonderdeel e) heeft verweerder aangevoerd dat dat het hem bekend was dat de zoon de declaraties financierde en dat zijn wens deze situatie te beëindigen de aanleiding was om een lening te willen aangaan. Verweerder heeft desgevraagd een praktische oplossing aangedragen, zonder dat hij klaagster hierbij onder oneigenlijke druk heeft gezet.

verweer in beroep

5.13   De deken heeft verweer gevoerd tegen het beroep van verweerder. Waar nodig zal het hof hierna op het verweer ingaan.

maatstaf

5.14   Met de raad stelt het hof voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.15   Daarnaast volgt uit de kernwaarde integriteit dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep integer moet handelen en zich moet onthouden van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen. Integer wil zeggen dat de advocaat boven de zaak staat, hij belangenverstrengelingen tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn geprivilegieerde rol binnen de rechtsorde. De kernwaarde integriteit leidt er – uiteraard – toe dat een advocaat ook in financiële aangelegenheden betamelijk moet handelen. Deze verplichting geldt tegenover de eigen cliënt, de wederpartij, maar ook tegenover derden. Met de raad wijst het hof er in dat verband op dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij integer en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en dat hij daarvoor nauwgezet verantwoording aflegt aan zijn opdrachtgever. In dit verband beoordeelt de tuchtrechter ook of er sprake is van excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval. 

  overwegingen van het hof ten aanzien van klachtonderdelen a), b), c) en d)

5.16   Ten aanzien van de klachtonderdelen a), b), c) en d), die het hof vanwege de inhoudelijke verwevenheid gezamenlijk zal behandelen, overweegt het hof als volgt.

5.17   Ten aanzien van klachtonderdeel a) (excessief declareren voor een juridisch eenvoudige echtscheiding) geldt dat het hof van oordeel is dat verweerder, ondanks de door hem overgelegde stukken in beroep, niet voldoende transparantie heeft betracht ter zake van de door hem gedeclareerde werkzaamheden. Uit de door hem overgelegde urenstaat blijkt niet duidelijk hoeveel uren verweerder heeft besteed aan welk aspect van de zaak. Verweerder had in dit verband de door hem opgestelde processtukken kunnen overleggen of dit anderszins concreet gemotiveerd inzichtelijk moeten maken aan het hof. Mede gelet op hetgeen het hof hierna zal overwegen inzake de onduidelijke meerwaarde van de (voortzetting van de) kortgedingprocedure, leidt dit tot het oordeel van het hof dat verweerder excessief heeft gedeclareerd.    5.18   Ten aanzien van klachtonderdeel c) (het starten van een overbodige kortgedingprocedure)  geldt dat de overweging van verweerder deze procedure te starten om druk te zetten op de wederpartij in de hoop aldus een oplossing te forceren, voorstelbaar is. De meerwaarde van dit kort geding nadat de zittingsdatum in de hoofdzaak was bepaald op een tijdige datum, is echter minder evident. Een advocaat moet in deze situatie de te voeren processtrategie met bijbehorende risico’s tevoren zorgvuldig afstemmen met zijn cliënt en schriftelijk aan hem bevestigen. Verweerder heeft dit nagelaten. Zijn stelling dat klaagster zelf per se wilde dat de kortgedingprocedure zou worden voortgezet, is niet nader onderbouwd en laat onverlet dat verweerder hier niet in had hoeven meegaan.

5.19   Ten aanzien van klachtonderdelen b) (niet tijdig informeren kostenoverschrijding kort geding) en d) (overbodig verzoek ten aanzien van boedelverdeling) geldt dat het hof het oordeel van de raad overneemt en tot het zijne maakt.

overweging van het hof ten aanzien van klachtonderdeel e)

5.20   Ditzelfde geldt ten aanzien van het oordeel van de raad over klachtonderdeel e) (bemiddeling bij lening) dat het hof, de door verweerder gestelde hulpvaardigheid bij het oplossen van een probleem van zijn cliënte ten spijt, eveneens overneemt en tot het zijne maakt.

Conclusie

5.21   Uit het voorgaande volgt dat het hof het beroep van verweerder ongegrond verklaart en het oordeel van de raad bekrachtigt.

Maatregel

5.22   Met de raad rekent het hof verweerder zwaar aan dat hij gedurende de behandeling van het echtscheidingsverzoek van klaagster de belangrijke kernwaarde van (financiële) integriteit heeft geschonden. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder bij de behartiging van de belangen van klaagster teveel zijn eigen financiële belangen heeft laten meewegen, in het bijzonder door buitensporig te declareren en zijn cliënte te willen faciliteren bij het afsluiten van een lening met voor klaagster bijzonder bezwarende voorwaarden om zijn declaraties te voldoen. Tegen deze achtergrond acht het hof de door de raad opgelegde maatregel van berisping passend en geboden. Het hof ziet geen reden om verweerder, zoals door hem bepleit, een lichtere maatregel op te leggen.

proceskosten

5.23   Omdat het hof het hoger beroep ongegrond zal verklaren, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; b) € 1.000,- kosten van de Staat. 5.9  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-833/AL/MN;

6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.J.G. van den Boom,                  G. Creutzberg, B.J.R. van Tongeren en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023.  

griffier voorzitter            

De beslissing is verzonden op 6 februari 2023.