Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:19

Zaaknummer

22-305/AL/GLD

Inhoudsindicatie

De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari 2023 in de zaak 22-305/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 27 december 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 13 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21/37 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2022. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 De klacht betreft het optreden van verweerder in de periode van medio 2018 tot en met medio 2021 toen hij als advocaat van de buren van klagers optrad in een civielrechtelijke procedure tegen klagers.. 2.3 Bij brief van 20 juli 2018 heeft verweerder klagers voor de eerste maal aangeschreven. In zijn brief heeft verweerder onder andere het volgende geschreven:

Door u zijn de afgelopen weken meerdere vernielingen aangebracht op en rond de erfafscheiding tussen uw perceel en dat van cliënten. Dit heeft er enkele malen toe geleid dat de politie ter plaatse is geweest en op de hoogte is gesteld van uw activiteiten. Er is beeldmateriaal en er zijn getuigen die uw acties bevestigen. (…) Intussen sommeer ik u namens cliënten om op geen enkele wijze meer hun grond te betreden en/of hun eigendom te vernielen. Dit verbod geldt zowel voor u als voor degenen die namens u handelen. Overtreding hiervan is een strafbaar feit en vormt tevens een civielrechtelijke inbreuk op het eigendomsrecht van cliënten. Cliënten stellen u aansprakelijk voor alle schade en overlast die zij reeds hebben geleden en/of nog zullen lijden door uw eigenmatig optreden. Zaken die vernield zijn, dienen overeenkomstig de wet te worden hersteld in de oude toestand. Elk nadeel dient conform de wet te worden vergoed. Dit betreft zowel materiële als immateriële schade.

2.4 Bij brief van 19 februari 2019 heeft verweerder klagers nogmaals aangeschreven. Verweerder heeft onder andere het volgende geschreven:

Helaas zijn uw activiteiten na bovengenoemd schrijven onveranderd doorgegaan. Er zijn door u, zonder enig overleg en zonder toestemming van cliënten, allerlei werkzaamheden uitgevoerd op de grond van cliënten. Er is beeldmateriaal aanwezig waarop aantoonbaar is dat de door cliënten geplaatste haag is verwijderd, een struik is verwijderd, graafwerk op perceel 625 is uitgevoerd, enzovoort. Er is een paal verdwenen en deze is aangetroffen op uw perceel 623. De politie is opnieuw ingeschakeld en ter plaatste geweest. Mochten er verdere vernielingen en/of diefstal van goederen plaats vinden, dan wordt daarvan volgens afspraak met de politie aangifte gedaan.(…)

2.5 Op 11 april 2019 heeft verweerder een e-mail gezonden naar zijn cliënten, met een kopie ter informatie (cc) aan klagers en een medewerker van het Kadaster. 2.6 Bij brief van 1 juli 2019 heeft verweerder klagers nogmaals aansprakelijk gesteld en een voorstel gedaan om tot een oplossing van het geschil te komen. Verweerder heeft de door zijn cliënten geleden schade vastgesteld op een bedrag van € 16.293,18. Daarbij heeft verweerder tevens aangegeven dat indien er geen vaststellingsovereenkomst tot stand komt, zijn cliënten zich tot de civiele rechter zullen wenden. 2.7 Vervolgens is er geen vaststellingovereenkomst tot stand gekomen. Verweerder heeft klagers namens zijn cliënten gedagvaard. 2.8 Op 27 december 2020 hebben klagers een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend. 2.9 Op 10 maart 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland eindvonnis gewezen. 2.10 Bij brief van 26 maart 2021 heeft verweerder namens zijn cliënten aan de advocaat van klagers geschreven dat zij willen voldoen aan het bepaalde in het vonnis en daarmee zullen afzien van hoger beroep. 2.11 Bij brief van 1 april 2021 heeft de advocaat van klagers aan verweerder een voorstel gedaan om tot een oplossing te komen en daarbij geschreven dat indien de cliënten van verweerder hier niet mee kunnen instemmen, klagers zich genoodzaakt zien om hoger beroep in te stellen. 2.12 Bij brief van 19 april 2021 heeft de advocaat van klagers aan verweerder geschreven dat zij nog geen reactie  hebben ontvangen van verweerder. De advocaat van klagers heeft verweerder verzocht om alsnog uiterlijk op 23 april 2021 te reageren. Een reactie van verweerder is niet ontvangen. Wel hebben de cliënten van verweerder contact gezocht met klagers.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) klagers met zijn eerste twee brieven - van 20 juli 2018 en 19 februari 2019 - te intimideren. Daarnaast heeft verweerder valse beschuldigingen en beweringen over klagers gedaan; b) de privacy van klagers te schenden; c) onterecht kosten bij klagers in rekening te brengen; d) klaagster onterecht als gedaagde op te roepen; e) een zware mishandeling van klager door zijn cliënt af te doen als een vervelend incident en klager als dader aan te duiden; f) vanaf maart 2021 niet meer te reageren op de advocaat van klagers.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De Raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. 5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).Klachtonderdeel a) 5.3 De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om deze twee brieven aan klagers te sturen. Het mag zo zijn dat klagers zijn geschrokken van de toon en inhoud van deze brieven maar gelet op de inhoud van de brieven is van het intimideren van klagers in objectieve zin geen sprake. Ook is niet gebleken dat verweerder (op een andere wijze) de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Ten slotte is ook niet gebleken dat verweerder in die brieven feiten naar voren heeft gebracht, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Het feitenmateriaal dat door verweerder is genoemd, hebben zijn cliënten hem verschaft en vormden in grote mate ook het onderwerp van geschil, te weten waar de erfgrens tussen de percelen van de buren ligt. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid daarvan en hij was gezien het karakter van het feitenmateriaal niet gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard. Klachtonderdeel b) 5.4 Klagers verwijten verweerder dat hij hun privacy heeft geschonden omdat hij (zonder hun toestemming) een e-mail van klagers aan zijn cliënten heeft doorgestuurd, waardoor zijn cliënten de beschikking hebben gekregen over het e-mailadres van klager. Ook verwijten klagers verweerder dat zijn e-mailadres ook is genoemd in een e-mailbericht die ter informatie gelijktijdig ook aan een medewerker van het Kadaster werd gestuurd. Ten slotte verwijten klagers verweerder dat hij foto’s en video’s, die zijn cliënten zonder toestemming van klagers zouden hebben gemaakt, in de procedure heeft gebracht. 5.5 De raad is van oordeel dat het de taak van een advocaat is om belangrijke informatie, zoals in dit geval een e-mail van de wederpartij van zijn cliënten, met zijn cliënten te delen. Klagers hadden niet om geheimhouding van hun e-mailadres gevraagd. Het stond verweerder vrij om dat te doen en daarvoor had hij niet de toestemming van klagers nodig. Datzelfde geldt voor zijn e-mailbericht aan zijn cliënten, die hij in cc ook aan klagers en een medewerker van het Kadaster heeft gestuurd. Niet is gebleken dat verweerder de belangen van klagers daarmee onevenredig of onnodig heeft geschaad. 5.6 De raad is ten slotte van oordeel dat ook niet is gebleken dat verweerder zijn (grote) vrijheid van handelen heeft overschreden door de door zijn cliënten gemaakte foto’s en video’s, ter onderbouwing van de standpunten van zijn cliënten, in de procedure te brengen. Ook hierbij is niet vast komen te staan dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten, de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad acht daarbij nog van belang dat niet is gebleken dat deze foto’s en video’s door verweerder zelf of in overleg met verweerder zijn gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.Klachtonderdeel c) 5.7 Dit klachtonderdeel ziet op de inhoud van de brief van 1 juli 2019 waarbij verweerder klagers aansprakelijk heeft gesteld. De raad overweegt dat het niet aan de tuchtrechter is om inhoudelijk over die aansprakelijkheidstelling te oordelen. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven; dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat verweerder de hierboven onder 5.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is niet gebleken. Feiten of omstandigheden die dat standpunt onderbouwen, ontbreken. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.Klachtonderdeel d) 5.8 Klagers verwijten verweerder dat hij klaagster ten onrechte als gedaagde heeft opgeroepen, omdat zij volgens klagers geen eigenaar was van de grond die onderwerp van het geschil tussen de buren was. De raad is van oordeel dat zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet valt in te zien waarom verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Ook als vast zou staan dat dat ten onrechte was en verweerder klaagster ten onrechte in de procedure had betrokken dan is er meer nodig om tot de slotsom te komen dat verweerder in tuchtrechtelijke zin iets te verwijten valt. Daarbij wijst de raad nog op het in de onderliggende procedure gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 10 maart 2021, waarin klaagster ook als mede-gedaagde is aangemerkt. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.Klachtonderdeel e) 5.9 Het is de raad niet duidelijk geworden in welke brief of in welk processtuk verweerder de door klagers genoemde stellingen zou hebben ingenomen. Voor zover klagers doelen op één van de in het klachtdossier opgenomen brieven en processtukken, is de raad van oordeel dat uit geen van die stukken blijkt dat verweerder zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten, of anderszins hun belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.Klachtonderdeel f) 5.10 Klagers verwijten verweerder dat hij vanaf maart 2021 niet meer heeft gereageerd op de berichten van hun advocaat. De raad volgt klagers niet in dit verwijt. Verweerder heeft na het vonnis van 10 maart 2021 - bij brief van 26 maart 2021 - contact opgenomen met de advocaat van klagers en geschreven dat zijn cliënten genegen zijn om uitvoering te geven aan het vonnis en af te zien van hoger beroep. De advocaat van klagers heeft vervolgens bij brief van 6 april 2021 op die brief gereageerd. Na die brief hebben de cliënten van verweerder – zo blijkt uit de reactie van verweerder op de klacht – er voor gekozen om zelf de uitvoering van het vonnis ter hand te nemen en rechtstreeks met klagers te communiceren. Zij hebben verweerder verzocht om niet meer met klagers en hun advocaat te corresponderen en niet opnieuw in debat te geraken. Nu verweerder na het vonnis wel degelijk contact met de advocaat van klagers heeft opgenomen en vervolgens op verzoek van zijn cliënten niet meer heeft gecommuniceerd, is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder geen sprake is. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.

Griffier                                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 30 januari 2023