Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:25

Zaaknummer

23-005/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 februari 2023

in de zaak 23-005/A/A

naar aanleiding van de klacht van:  

klager

over:    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 2 januari 2023 met kenmerk 1995091/EJH/RAB, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Daarnaast heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager bij e-mail van 16 januari 2023 nagezonden bijlage 5.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager is een inwoner van Veenendaal. Hij heeft regelmatig als toehoorder vergaderingen van de gemeenteraad van Veenendaal bijgewoond.

1.2 Klager heeft verschillende malen verzocht om een gesprek met de burgemeester van Veenendaal. Zo heeft hij bij brieven van 8 oktober 2017 en 7 november 2017 verzocht om een gesprek met de toenmalige waarnemend burgemeester (hierna: de waarnemend burgemeester). Bij brief van 14 november 2017 heeft de waarnemend burgemeester klager laten weten dat hij hem voorlopig niet zou uitnodigen voor een gesprek. Hij licht de reden hiervoor als volgt toe: “(…) Uiteraard heeft het gemeentebestuur mij op de hoogte gesteld van de historie tussen u en (het bestuur van) de gemeente Veenendaal. Ook de gevoerde rechtszaak en het opgelegde pandverbod zijn bij mij bekend. Deze geschiedenis, de duur daarvan, evenals de inhoud van uw brieven (…) geven mij niet de indruk dat een gesprek tussen ons beide leidt tot een betere verstandhouding tussen u en de gemeente. De vrijheid van meningsuiting is in Nederland een groot goed. Met dien verstande dat deze mening of de wijze waarop deze wordt geuit recht doet aan en een andere belangrijke waarde in ons land: oordelen met respect voor een ander, ongeacht de persoonlijke verschillen tussen mensen. Als burgemeester van Veenendaal kan en wil ik niet toestaan dat personen die in Veenendaal een publiek ambt bekleden (…) onheus bejegend worden. Ik spreek dan ook de hoop uit dat u dit standpunt met mij deelt en hieraan uitvoering geeft voor nu en in de toekomst. Mogelijk dat ik dan te zijner tijd mijn standpunt over een persoonlijk gesprek met u heroverweeg. (…).”

1.3 Bij brief van 12 februari 2020 heeft de huidige burgemeester van Veenendaal (hierna: de burgermeester) de ongeschreven regels en de werkafspraken ten aanzien van vergaderingen bij de gemeente onder de aandacht van klager gebracht en hem verzocht de regels nogmaals tot hem te nemen. Daarbij heeft de burgermeester gewezen op artikel 26 Gemeentewet, op grond waarvan toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering kunnen worden ontzegd.

1.4 Bij besluit van 21 juli 2020 heeft de burgemeester klager op grond van artikel 26 van de Gemeentewet vanwege ordeverstoringen voor een periode van drie maanden de toegang tot raadsvergaderingen ontzegd. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van zijn bezwaar heeft klager de burgemeester gevraagd om een gesprek.

1.5 Bij brief van 29 september 2020 heeft de burgemeester klager, onder meer, als volgt geantwoord: “(…) 1. Op korte termijn wordt u niet uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek In de voorbije jaren hebt u al vaker de wens geuit om in gesprek te gaan met mij of mijn voorgangers als burgemeester van Veenendaal. Per brief van 14 november 2017 heeft [de waarnemend burgemeester] in dat verband kenbaar gemaakt dat hij daarvoor op dat moment niet openstond. (…) Tot mijn teleurstelling constateer ik dat u de oproep van [de waarnemend burgemeester] naast zich heeft neergelegd. Sinds mijn aanstelling hebt u zich schuldig gemaakt aan diverse ordeverstoringen en zich veelvuldig in onbetamelijke bewoordingen uitgelaten over verschillende leden van het gemeentebestuur. (…) Bovendien hebt u tegen verschillende leden van het gemeentebestuur (herhaaldelijk) aangifte gedaan. (…) Gelet op het voorgaande zal ik u (…) niet op korte termijn uitnodigen voor een persoonlijk gesprek. Ik heb er op dit moment geen vertrouwen in dat een gesprek zal leiden tot een verbetering van de verstandhouding tussen u en het gemeentebestuur. Bovendien acht ik het niet passend om u juist naar aanleiding van uw ordeverstoringen uit te nodigen op het gemeentehuis. (…)”

1.6 Daarna is een beroepsprocedure bij de rechtbank gevoerd en hoger beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Verweerder en zijn kantoorgenoot mr. J hebben in deze procedures als gemachtigde voor de gemeente opgetreden.   

1.7 Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling heeft verweerder verwezen naar recentelijk door klager gedane publieke uitlatingen, waarin het gemeentebestuur van Veenendaal in verband werd gebracht met het dictatoriale regime van Hitler in Duitsland.

1.8 Naar aanleiding van deze uitlatingen heeft klager op 30 juni 2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

2. Verweerder heeft de staatsraden beïnvloed door zonder aanleiding en zonder nadere toelichting een opmerking te maken over de Tweede Wereldoorlog en over Hitler. Klager voelt zich hierdoor benadeeld en meent dat sprake is van ongeoorloofde beïnvloeding van de staatsraden;

3. Verweerder heeft getuigen beïnvloed, geen enkele moeite gedaan om een compleet dossier aan te leveren, hetgeen bij de overheid wettelijk verplicht is (WOO), en onwaarheden verkondigd die niet of nauwelijks zijn onderbouwd. Ook heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan cherry picking.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2 Voor zover klager de voorzitter heeft verzocht de nieuwe wet integriteit bij de beoordeling te betrekken, kan aan dat verzoek niet worden voldaan. In het tuchtrecht wordt het toetsingskader gevormd door de bepalingen uit de Advocatenwet en de gedragsregels waarmee aan de normeringen van de Advocatenwet nader invulling is gegeven. De voorzitter zal de klacht hieraan toetsen.  

Klachtonderdeel a)

4.3 Klager heeft dit klachtonderdeel als volgt toegelicht. Aan het eind van de zitting bij de Afdeling merkte verweerder volgens klager op dat het gedrag van klager tot op de dag van vandaag niet veranderd was. Verweerder maakte in dit kader, volledig uit het niets, een opmerking over Hitler en de Tweede Wereldoorlog. Deze opmerking vindt klager ongepast. Hiermee heeft verweerder de staatsraden willen beïnvloeden en een bepaalde richting op willen sturen.

4.4 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de staatsraden tijdens de zitting nader geïnformeerd wensten te worden over de reden waarom de burgemeester niet op de uitnodiging van klager wilde ingaan om met elkaar in gesprek te gaan. Verweerder heeft in antwoord hierop uitgelegd dat de weigering van de burgemeester om met klager in gesprek te gaan het gevolg was van de wijze waarop klager zich bij herhaling heeft uitgelaten over de burgemeester en de Veenendaalse politiek. In dat kader heeft verweerder inderdaad gesteld dat het gedrag van klager nog steeds niet in positieve zin gewijzigd was. Verweerder heeft daarbij verwezen naar recentelijk door klager gedane publieke uitlatingen, waarin het gemeentebestuur van Veenendaal in verband werd gebracht met het dictatoriale regime van Hitler in Duitsland. Zo heeft klager, onder meer, teksten op Twitter geplaatst waarin de burgemeester met naam en toenaam wordt genoemd als ‘dictator’ en ‘manipulator’. De koptekst van de tweet van klager was: “Hitler leeft in Veenendaal o.l.v. [de burgemeester]”, waarbij een foto met een afbeelding van Adolf Hitler was geplaatst.

4.5 De voorzitter overweegt dat verweerder genoegzaam heeft onderbouwd dat het in het belang van de burgemeester was om de staatsraden op basis van de publieke uitlatingen van klager ervan te overtuigen dat de burgemeester goede gronden had om een gesprek met klager nog steeds te weigeren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder daarbij de grenzen van de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt niet overschreden, of anderszins bij de behartiging van de belangen van de burgemeester de belangen van klager onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel. De uitlatingen van verweerder raken immers aan de kern van het geschil tussen klager en de burgemeester. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake, zodat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.6 Klager heeft in dit klachtonderdeel gesteld dat verweerder namens de burgemeester heeft bepleit dat sprake was van ordeverstoring, misdragingen en verstoring van een democratisch proces door klager. Dit zijn volgens klager onwaarheden die op geen enkele manier zijn onderbouwd. Verweerder heeft slechts een deel van het verhaal verteld. Het dossier was niet compleet en er was dus sprake van cherry picking, aldus klager.

4.7 Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de verwijten in dit klachtonderdeel betrekking hebben op verwijten die (voor een deel) zien op verweerders kantoorgenoot mr. J, en bovendien op geen enkele wijze zijn onderbouwd. Verder heeft verweerder aangevoerd dat het ingediende dossier wel volledig was en daarin geen relevante stukken ontbraken. Ten slotte is ook geen sprake geweest van het beïnvloeden van door klager beoogde getuigen.

4.8 De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Bovendien is het de voorzitter niet duidelijk of de in dit klachtonderdeel verweten gedragingen wel betrekking hebben op het handelen van verweerder of, zoals verweerder aanvoert (deels) betrekking heeft op het handelen van zijn kantoorgenoot, mr. J. Omdat elke feitelijke grondslag ontbreekt, is ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 13 februari 2023