Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:30

Zaaknummer

22-618/DH/RO

Inhoudsindicatie

verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 februari 2023 (bij vervroeging) in de zaak 22-618/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 september 2022 op de klacht van:

klager gemachtigde: mr. drs. R.P. Oud

over:

verweerder gemachtigde: mr. T.I. Sipkema

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 26 november 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 26 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/61 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 28 september 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 28 september 2022 verzonden aan partijen. 1.4    Op 28 oktober 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 28 oktober 2022 ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 30 januari 2023. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. 1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.  2.2    Klager stelt dat de voorzitter niet al zijn klachten heeft behandeld. Zo heeft de voorzitter onder meer miskend dat klager ook heeft geklaagd over schending van de kernwaarden van de advocatuur uit artikel 10a Advocatenwet en gedragsregels 1, 5, 8, 12 en 24. Ook  heeft de voorzitter niet van geval tot geval beslist of een specifieke uitlating van verweerder als onnodig grievend moet worden aangemerkt.  2.3    Klager stelt verder dat verweerder met zijn brief van 14 januari 2022 (antwoord op de klacht) heeft gehandeld in strijd met art. 10a Advocatenwet en verschillende gedragsregels. 2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dat de voorzitter niet al klagers klachten heeft behandeld, is de raad niet gebleken. Hoewel de voorzitter de door klager aangehaalde kernwaarden en gedragsregels niet expliciet heeft benoemd, blijkt uit de beoordeling wel degelijk dat de voorzitter die in de beoordeling heeft betrokken. De voorzitter was niet gehouden elke gewraakte uitlating van verweerder te bespreken. De raad merkt nog op dat sommige stellingen van klager – zoals dat de handelswijze van verweerder een risico vormde voor de relatie tussen klager en zijn broer en schoonzus – geen bespreking behoefden, omdat de voorzitter reeds had geoordeeld dat – anders dan klager meent – er geen sprake is van standpunten of conclusies die niet zijn onderbouwd. De voorzitter heeft de klacht dan ook terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.  4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.  4.4    Voor zover klager in verzet een nieuwe klacht heeft willen indienen, namelijk over het antwoord van verweerder van 14 januari 2022, geldt dat daarvoor in dit stadium van de procedure geen plaats is. Klachten moeten – en voor zover ziend op hetzelfde feitencomplex integraal – worden ingediend bij de deken en de deken moet daarnaar onderzoek instellen (art. 46c Advocatenwet). De raad zal de aanvullende klacht daarom buiten beschouwing laten.

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2023 (bij vervroeging).