Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-02-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:26

Zaaknummer

22-958/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 februari 2023 in de zaak 22-958/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 december 2022 met kenmerk K190 2022 ia/cw en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3 (inhoudelijk) en 1 tot en met 15 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 10 december 2022. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is (onder meer) in een geschil verwikkeld (geweest) met zijn voormalig werkgever. Klager heeft zijn werkgever aansprakelijk gesteld omdat hij door toedoen van de werkgever te vroeg en tegen een te lage loonwaarde in de WAO terecht is gekomen.  1.2    Klager heeft vervolgens ook diverse andere procedures gevoerd. In één van die procedures is hij bijgestaan door mr. X. Mr. X heeft verzuimd om tijdig namens klager het griffierecht te voldoen, als gevolg waarvan klager niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep. Mr. X was verzekerd bij de werkgever van verweerster.  1.3    Klager heeft een kort geding aangespannen tegen de werkgever van verweerster. In het kader van die procedure heeft hij contact gehad met L, een (buitenlands) juridisch advieskantoor. Verweerster is in die procedure opgetreden als advocaat van haar werkgever. Op 11 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de kantonrechter heeft voorgehouden dat aan verweersters werkgever geen dagvaarding was betekend. Klager heeft het kort geding ter zitting ingetrokken. 1.4    Op 16 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: 2.2    Uit de verklaring van bedrijfsarts R blijkt dat klagers werkgever klager destijds ten onrechte doorlopend ziek heeft gehouden. Verweersters werkgever was hiervan op de hoogte. Hierdoor was verweersters werkgever op de hoogte van het feit dat er niet meer sprake was van een beroepsfout maar van opzet door de cliënt van verweerster, namelijk verzekeringsfraude. Klager vindt dat verweerster iets met deze wetenschap had moeten doen, zoals het melden hiervan bij de autoriteiten zoals politie en justitie. Bovendien had verweersters werkgever de schade die hierdoor is geleden aan klager moeten uitkeren. Klager geeft aan dat het hier gaat om strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, zoals samenspanning. Klager stelt dat verweerster op de hoogte was van het feit dat met voorbedachten rade schade werd toegebracht door de cliënt van verweerster aan zes gezinsleden.  2.3    Klager stelt verder nog dat op 11 maart 2022 een kort geding had moeten plaatsvinden in de kantonrechtbank Den Haag. Klager zou daarin worden bijgestaan door L. Tijdens de zitting werd bekend gemaakt dat er geen betekende dagvaarding was uitgebracht door L. Klager stelt dat verweerster, in opdracht van haar werkgever, L heeft omgekocht om geen  dagvaarding voor 11 maart 2022 uit te brengen. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Verweerster treedt op namens haar werkgever. De klacht richt zich daarmee tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 4.2    Klager verwijt verweerster allereerst dat zij geen melding heeft gedaan bij de autoriteiten van verzekeringsfraude door haar werkgever, terwijl zij daar wel van op de hoogte was. De voorzitter kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen of er al sprake was van verzekeringsfraude, en zo ja, of verweerster op de hoogte was van verzekeringsfraude of andere door haar werkgever gepleegde strafbare feiten. Als aangenomen wordt dat verweerster op de hoogte was van dergelijke feiten, geldt dat zij dit niet had mogen melden bij de autoriteiten. Verweerster is als advocaat immers gebonden aan haar beroepsgeheim. Schending van het beroepsgeheim is tuchtrechtelijk verwijtbaar en zelfs strafbaar. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond. 4.3    Klager verwijt verweerster daarnaast dat haar werkgever samenspande met het UWV en dat haar werkgever geen schadevergoeding aan hem heeft betaald. Dit betreffen echter geen verwijten aan het adres van verweerster, maar aan het adres van haar werkgever. Verweerster is niet verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van haar werkgever. Ook hier geldt overigens dat de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet kan vaststellen dat sprake is van samenspanning tussen verweersters werkgever en het UWV. Ook deze verwijten zijn daarom kennelijk ongegrond. 4.4    Verder verwijt klager verweerster dat zij klagers belangenbehartiger L zou hebben omgekocht. De voorzitter ziet in het klachtdossier geen enkele grond voor dit vergaande verwijt. Ook dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond.  4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 4.6    Indien en voorzover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.