Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-01-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:16
Zaaknummer
22-1014/L/NN
Zaaknummer
22-1015/AL/NN
Zaaknummer
22-1016/AL/NN
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. De herzieningskamer van de Raad van Discipline verklaart verzoekster in haar verzoek niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de herzieningskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari 2023 in de zaken 22-1014/AL/NN, 22-1015/AL/NN en 22-1016/AL/NN (oorspronkelijke nummers: 20-231/AL/NN, 22-226/AL/NN en 22-227/AL/NN/D) naar aanleiding van de herzieningsverzoeken van:
verzoekster gemachtigde: mr. W.K. van den B
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij Raad van Discipline zijn twee klachten en een dekenbezwaar over verzoekster behandeld. De mondelinge behandeling van deze zaken heeft op 8 april 2022 plaatsgevonden. De raad heeft in die drie zaken een beslissing genomen. Die beslissingen zijn op 8 april 2022 gewezen en op 11 juli 2022 uitgesproken. Tegen geen van die beslissingen is hoger beroep ingesteld. 1.2 Namens verzoekster is per e-mails (met bijlagen) van 8 november 2022 verzocht om te bepalen dat deze beslissingen van de raad nietig zijn en om deze beslissingen te herzien. 1.3 De herzieningskamer heeft deze verzoeken in raadkamer behandeld op basis van deze e mails (met bijlagen). 1.4 Omdat de drie verzoeken tot herziening gelijkluidend zijn, zal de herzieningskamer op die verzoeken één beslissing wijzen.
2 HET VERZOEK OM HERZIENING 2.1 In de herzieningsverzoeken wordt als grond voor herziening genoemd dat de beslissingen nietig zijn omdat door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Verzoekster heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat een van de advocaat-leden die over de klachten heeft geoordeeld, op 19 mei 2022, een paar weken na de hiervoor bedoelde mondelinge behandeling, een zeer ernstig auto-ongeluk heeft gehad, zwaargewond naar het ziekenhuis is afgevoerd en pas op 17 augustus 2022 weer is thuisgekomen. Dat betekent dat het zeer onaannemelijk is dat zij de volledige tekst van de beslissing mede heeft vastgesteld en dat is in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad, aldus verzoekster.
3 BEOORDELING 3.1 De herzieningskamer van de raad, hierna te noemden de raad, stelt voorop dat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van de raad in beginsel niet-ontvankelijk en neemt de raad zo’n verzoek niet in behandeling. 3.2 Bij uitzondering kan de raad, zo blijkt uit artikel 1.5 van het Herzieningsprotocol raden van discipline, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als er feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die: - hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en - bij de verzoeker tot herziening vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en - het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de raad tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij de raad bekend zouden zijn geweest. 3.3 Een herzieningsverzoek kan dus alleen in behandeling worden genomen als het gaat om feiten en omstandigheden die aan een beslissing van de raad ten grondslag hebben gelegen. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek immers niet zulke (materiële) feiten naar voren gebracht. Verzoekster heeft aangevoerd dat er in de procedure bij de raad geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dat is echter niet een in het herzieningsprotocol genoemde grond voor herziening. De raad zal moeten beoordelen of een schending van fundamentele rechtsbeginselen aanleiding kan zijn voor een herziening van een beslissing van de raad. De raad stelt daarbij voorop dat over het algemeen terughoudend moet worden omgegaan met analoge toepassingen van civiele of strafrechtelijke jurisprudentie in het tuchtrecht, dat nu eenmaal een eigen karakter heeft. 3.4 Artikel 47 Aw bepaalt op straffe van nietigheid dat, naast de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter, twee of vier leden advocaten of plaatsvervangende leden-advocaten aan de behandeling en beslissing van tuchtzaken moet deelnemen. Verzoekster heeft gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad, waarin is overwogen dat “een vonnis, een beschikking of arrest is gewezen wanneer alle rechters die over de zaak oordelen de volledige tekst daarvan hebben vastgesteld, (...).” De combinatie van het hiervoor genoemde wetsartikel en de regel die uit de jurisprudentie kan worden afgeleid zou er volgens verzoekster toe moeten leiden dat de beslissing van de raad nietig is omdat niet het wettelijk vereiste aantal leden advocaten de definitieve tekst van de beslissing hebben vastgesteld, omdat een van hen tussen 19 mei 2022 en 11 juli 2022 niet in staat is geweest om de volledige tekst van de beslissing mede vast te stellen. 3.5 De raad zal het verzoek om herziening afwijzen omdat de argumenten die verzoekster aanvoert in haar herzieningsverzoek ook in hoger beroep hadden kunnen worden voorgelegd aan het Hof van Discipline. In de beschikking waarvan herziening wordt gevraagd staat: “Aldus gewezen op 8 april 2022 door mr. A.H.M. Dolle, voorzitter, mrs Y.M. Nijhuis, P. Rijnsburger, E.H. de Vries, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2022”. Daaruit volgt dat de beslissing al op 8 april 2022, dus meer dan vijf weken voor het ongeval, is gewezen. Daar waar verzoekster veronderstelt dat de volledige tekst van de beslissing op 19 mei 2022 nog niet voorhanden was, geldt dit natuurlijk ook voor 8 april 2022. Die datum was voor verzoekster kenbaar vanaf het moment dat zij de beslissing ontving en de beroepstermijn is gaan lopen. Van de mogelijkheid om in hoger beroep te komen van de in haar ogen nietige beslissing van de raad heeft verzoekster, na eigen zeggen in samenspraak met haar advocaat, evenwel geen gebruik gemaakt. Dan staat in geen geval herziening open tegen de onherroepelijk geworden beslissing van de raad. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar herzieningsverzoeken. Op grond van artikel 4.2 van het herzieningsprotocol wordt deze beslissing zonder mondelinge behandeling genomen.
BESLISSING De herzieningskamer: - verklaart verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk in haar verzoeken tot herziening van de beslissingen van de Raad van Discipline van 11 juli 2022.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 januari 2023