Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:7

Zaaknummer

22-230/AL/OV

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft aanvankelijk als gerechtsdeurwaarder, daarna als zelfstandig incassojurist en vervolgens als advocaat voor klager gelden geïnd bij de veroordeelde wederpartij. Verweerder heeft als advocaat niet voldaan aan zijn informatieplicht richting klager. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder vanaf dat moment de voor klager voortgezette incassowerkzaamheden en daarover gemaakte afspraken aan klager heeft bevestigd. Verweerder had dat moeten doen en mocht er niet vanuit gaan dat de oude afspraken (als deurwaarder) met klager stilzwijgend waren verlengd. Daarin stonden een provisieregeling van 10% en een boetebeding bij voortijdige opzegging, wat voor advocaten in principe niet is toegestaan. Juist ook de vele vragen van klager in aanloop naar de beëdiging als advocaat, hadden voor verweerder extra aanleiding moeten zijn om alles duidelijk vast te leggen. Verweerder heeft dat niet schriftelijk gedaan, hetgeen voor zijn risico blijft. De raad is verder van oordeel dat verweerder, vanaf het moment dat hij advocaat is geworden, financieel niet zorgvuldig jegens klager heeft gehandeld door onvoldoende duidelijk met klager te communiceren over de financiële afwikkeling van zijn werkzaamheden. Dat hij dit niet integer heeft gedaan, is de raad niet gebleken. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2023 in de zaak 22-230/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 14 mei 2021, toegelicht op 24 mei 2021 en nog aangevuld op 6 juni 2021, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1430738 van de waarnemend deken (hierna verder: de deken) ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 oktober 2022. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigden, en verweerder, bijgestaan door zijn patroon, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken namens klager van 6 oktober 2022, met bijlagen, en van 11 oktober 2022, met bijlagen.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 In 2016 is de heer L door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens stalking van klager onder meer veroordeeld tot het betalen van smartengeld en inkomstenderving aan klager. 2.2 In opdracht van de toenmalige WSNP-bewindvoerder van klager is onder de heer L executoriaal derdenbeslag gelegd. De executie en invordering van het aan klager toegewezen bedrag is op enig moment door genoemde bewindvoerder ondergebracht bij het deurwaarderskantoor waarvan verweerder in zijn toenmalige hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder de bestuurder was. 2.3 In november 2017 is het schuldsaneringstraject van klager geëindigd. 2.4 Daarna heeft klager zelf op 20 november 2017 aan het deurwaarderskantoor van verweerder de opdracht gegeven om de invordering bij de heer L voort te zetten. Op de opdrachtbevestiging heeft klager met pen geschreven dat deze opdracht voor onbepaalde tijd is aangegaan. Met de ondertekening van de opdrachtbevestiging heeft klager onder meer ingestemd met een te betalen incassoprovisie van 10% bij bedragen tot € 3.000,-, met een uurtarief van € 150,- exclusief BTW en met de algemene voorwaarden. 2.5 Op 11 januari 2018 heeft klager een aan hem persoonlijk gericht nieuwsbericht ontvangen. In dit bericht heeft verweerder  bekend gemaakt dat hij per 1 januari 2018 is gestopt als gerechtsdeurwaarder. Verder heeft verweerder hierin gemeld dat hij zijn incassowerkzaamheden voor klager zal voortzetten als jurist in zijn nieuwe incasso- en rechtspraktijk (hierna ook: de incassopraktijk) met een nieuwe bedrijfsnaam en dat hij ambtelijke werkzaamheden zal onderbrengen bij een ketenpartner. Bij vragen of opmerkingen is klager uitgenodigd om verweerder daarover te bellen of te mailen met een aanbod tot een persoonlijk gesprek. 2.6 Verweerder heeft daarna met de incassopraktijk een deel van de incassowerkzaamheden voor klager voortgezet. In dat kader heeft hij gevorderde betalingen van de heer L ontvangen via diens werkgever en pensioenfonds. Een ander deel van het incassodossier van klager, de invordering na gelegd derdenbeslag onder de SVB, heeft verweerder opgedragen aan gerechtsdeurwaarder W. Op 27 maart 2018 is klager hierover door het incassokantoor geïnformeerd en is ook gemeld dat verweerder verantwoordelijk blijft voor de tussentijdse afdrachten. In zijn e-mail van 28 maart 2018 heeft verweerder een en ander toegelicht en klager erop gewezen dat het hem vrij staat om bij onvrede over de gang van zaken naar een ander gerechtsdeurwaarderskantoor te gaan. 2.7 Op de aan klager toekomende gelden zijn vanaf april 2019 beslagen door diverse schuldeisers gelegd. Klager heeft onder meer daarover opheldering gevraagd bij het incassokantoor en bij deurwaarder W. 2.8 Op 25 augustus 2020 is verweerder beëdigd als advocaat. Dit en de samenwerking met zijn huidige advocatenkantoor heeft verweerder kort daarvoor per (e-mail) nieuwsbrief aan klager kenbaar gemaakt. 2.9 Zowel telefonisch als ook schriftelijk op 28 augustus 2020 heeft klager aan verweerder opnieuw gevraagd om hem meer duidelijkheid te geven over de hoogte van de bij de heer L geïnde bedragen en over de (wisselende) afdrachten aan klager. Verweerder heeft daarop na bemiddeling door een advocaat in november 2020 gereageerd. Dat heeft eind 2020 geleid tot een afspraak met verweerder dat hij de door hem voor klager ontvangen betalingen, afdrachten en verschuldigde kosten snel inzichtelijk zal maken en daarna telkens jaarlijks een overzicht aan klager zal sturen. 2.10 Op 12 januari 2021 heeft verweerder volgens de gemaakte afspraak een afrekening/declaratie per 31 december 2020 aan klager gestuurd. Wegens een vergissing in die berekening heeft verweerder de afrekening op 10 maart 2021 gecorrigeerd. Verweerder heeft 10% provisie in rekening gebracht. Op basis van de berekeningen van verweerder heeft klager om nabetaling van € 3.500,- verzocht. 2.11 Bij brief van 31 mei 2022 heeft verweerder erkend dat hij aan klager een bedrag van € 3.418,54 te weinig heeft doorbetaald. Dit bedrag is aan klager betaald.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) onduidelijkheden te laten bestaan over het in strijd met gemaakte afspraken gedeeltelijk overdragen van de incassowerkzaamheden aan een andere deurwaarder en slechts een deel van die incassowerkzaamheden zelf te blijven doen en op de vele schriftelijke en telefonische verzoeken van klager niet of onvoldoende duidelijk te reageren; b) onvoldoende rekening en verantwoording aan klager af te leggen over de voor klager geïnde gelden, zowel over de periode voordat verweerder advocaat werd op 25 augustus 2020 als over de periode daarna; c) pas na inschakeling van een advocaat door klager mee te werken aan online inzage in zijn dossier, waarna datzelfde dossier verwijderd bleek te zijn en niet meer kon worden teruggeplaatst.

4 VERWEER Op het verweer van verweerder zal de raad, voor zover relevant, in de beoordeling ingaan.

5 BEOORDELING Is het advocatentuchtrecht van toepassing? 5.1 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder bevestigd, zoals klager had aangevoerd, dat hij vanaf zijn beëdiging op 25 augustus 2020 als advocaat voor klager is gaan optreden. Dit betekent dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht vanaf 20 augustus 2020 op het handelen en nalaten van verweerder van toepassing is. De raad oordeelt als volgt over de klachtonderdelen.

Toetsingsmaatstaf 5.2 Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. De tuchtrechter toetst aan de norm van Artikel 46 Advocatenwet. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels zijn, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang. 5.3 Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 geformuleerd. Uit het eerste lid van die regel volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Volgens het derde lid moet een advocaat ook integer en zorgvuldig handelen als het om financiële aangelegenheden gaat en is hij gehouden om aan zijn cliënt daarover een nauwgezette verantwoording af te leggen. 

Heeft verweerder voldaan aan zijn informatieplicht richting klager? 5.4 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad het volgende gebleken. Verweerder heeft aanvankelijk als gerechtsdeurwaarder de incassowerkzaamheden voor klager in opdracht van zijn wettelijke bewindvoerder bij de heer L gedaan middels onder meer beslaglegging onder derden. Nadat de wettelijke schuldsanering van klager was geëindigd, heeft klager zelf op 20 november 2017 schriftelijk aan verweerder als gerechtsdeurwaarder voor onbepaalde tijd de opdracht gegeven om de incassowerkzaamheden bij de heer L te blijven doen. In die incasso-overeenkomst zijn zij een provisieregeling en een uurtarief overeengekomen. 5.5 Op 1 januari 2018 is verweerder gestopt als gerechtsdeurwaarder en gestart met zijn eigen incassokantoor. Over deze gewijzigde positie heeft verweerder klager in zijn gepersonaliseerde nieuwsbrief van 11 januari 2018 ingelicht. Ook heeft hij daarin aan klager laten weten dat hij ambtelijke werkzaamheden zal onderbrengen bij een ketenpartner. De gedeeltelijke invordering op de heer L via de SVB is toen door verweerder opgedragen aan een ander deurwaarderskantoor. Met die verdeling van de incassowerkzaamheden door verweerder was klager door de e-mail van 27 maart 2018 van het incassokantoor bekend, net als met de werkwijze dat alle toekomstige tussentijdse afdrachten door verweerder zouden worden gedaan. 5.6 Weliswaar heeft verweerder klager via een nieuwsbrief geïnformeerd over zijn voortzetting van de werkzaamheden als advocaat vanaf 25 augustus 2020, maar de raad is niet gebleken dat verweerder zijn incassowerkzaamheden en de daarover gemaakte afspraken aan klager heeft bevestigd. Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat de door hem als deurwaarder op 20 november 2017 met klager gemaakte afspraken stilzwijgend waren verlengd en dat hij als advocaat op basis daarvan de incassowerkzaamheden voor klager mocht doen. De raad volgt verweerder daar niet in. De door verweerder daarin overeengekomen provisie van 10% en, zo is ter zitting gebleken, het boetebeding bij voortijdige opzegging, is voor advocaten in principe niet toegestaan. Wat daar van zij, juist de vele vragen van en namens klager over de werkwijze van verweerder hadden, ook in de aanloop naar diens beëdiging als advocaat, voor verweerder aanleiding moeten zijn om de afspraken met klager over zijn werkzaamheden te bevestigen en daarbij de nodige duidelijkheid te verschaffen over de inzet van deurwaarder W en het gelegde preferente beslag op gelden van klager. Dat verweerder dit schriftelijk heeft gedaan, is de raad niet gebleken. Daar komt nog bij dat verweerder naar het oordeel van de raad de bij klager gerezen verwarring over wisselende bedragen en andere onduidelijkheden ook in de latere correspondentie onvoldoende voortvarend heeft weggenomen. Daarvoor was eerst de bemiddeling door een andere advocaat nodig. Nu klager heeft betwist dat hij ermee bekend was dat vanaf 25 augustus 2020 ook een deurwaarder bij de incassowerkzaamheden van verweerder was betrokken en welke afspraken waren gemaakt, is niet komen vast te staan dat verweerder klager daarover heeft voorgelicht, hetgeen volgens de hiervoor  onder 5.3 genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar is. 5.7 Gelet op het voorgaande acht de raad klachtonderdeel a) gegrond.

Heeft verweerder financieel zorgvuldig richting klager gehandeld? 5.8 Voor zover klager verwijt dat verweerder vóór 25 augustus 2020 onvoldoende rekening en verantwoording aan hem heeft afgelegd, is klager daarin niet-ontvankelijk. In die periode was verweerder geen advocaat en was het advocatentuchtrecht niet op zijn handelen van toepassing. Wat betreft het verwijt dat verweerder vanaf 25 augustus 2020 financieel onvoldoende zorgvuldig jegens klager heeft gehandeld, oordeelt de raad als volgt. 5.9 Verweerder heeft aangevoerd dat hij als advocaat voldoende rekening en verantwoording aan klager heeft afgelegd en verwijst naar de door hem overgelegde correspondentie en gespecifieerde (jaar)overzichten voor klager. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij in deze overzichten de jaarlijks door hem ontvangen totaalbedragen en daarop door hem ingehouden kosten heeft vermeld, een en ander naar aanleiding van het gesprek in november 2020 met de voor klager bemiddelende advocaat. Die werkwijze heeft hij toen ook besproken met de waarnemend deken, die juist in die periode op zijn kantoor een kantooronderzoek deed. Op advies van de waarnemend deken heeft hij daarna ook nog aanvullend rekening en verantwoording aan klager afgelegd. Volgens verweerder heeft de door de waarnemend deken ingeschakelde Unit FTA een onderzoek gedaan naar de stichting derdengelden en is daaruit niets negatiefs gekomen. Daarmee heeft hij aan zijn zorgplicht jegens klager voldaan, aldus verweerder. 5.10 Volgens klager ter zitting heeft verweerder hem nog steeds niet duidelijk gemaakt wie welke geïncasseerde bedragen aan verweerder, of aan deurwaarder W, heeft voldaan en welke kosten daarop in mindering zijn gebracht, voordat verweerder de bedragen aan klager heeft betaald. De door klager ontvangen overzichten zijn in zijn optiek onvoldoende gespecificeerd. 5.11 Dat verweerder opzettelijk de door klager gevraagde financiële informatie heeft achtergehouden en in zoverre niet integer heeft gehandeld, kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad wel gebleken dat verweerder niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door niet duidelijker met klager over de financiële afwikkeling van zijn werkzaamheden te communiceren en te corresponderen. Juist de vele vragen die klager daarover aan verweerder stelde, ook al in de periode voordat verweerder advocaat werd, hadden ertoe moeten leiden dat verweerder meer gedetailleerde berekeningen aan klager had gestuurd dan hij heeft gedaan. Door dat niet te doen, is bij klager veel onduidelijkheid ontstaan terwijl dat op eenvoudige wijze door verweerder weggenomen had kunnen worden. Dat de waarnemend deken met die jaarlijkse financiële overzichten heeft ingestemd en de Unit FTA geen onvolkomenheden in betalingen vanuit de Stichting Derdengelden heeft vastgesteld, kan de raad niet vaststellen. Stukken die dat onderbouwen, ontbreken in het dossier. 5.12 Of de bedragen op de overzichten van verweerder verder al dan niet kloppen, is niet ter beoordeling van de tuchtrechter. In het tuchtrecht wordt alleen geoordeeld over het optreden van een advocaat en of dat voldoende zorgvuldig is geweest richting de cliënt. Na nader onderzoek is verweerder gebleken dat hij het eerder genoemde bedrag niet in de overzichten heeft opgenomen en niet meteen heeft doorbetaald, maar pas nadat deze omissie hem na lange tijd gebleken was. Dat hij dat bedrag inmiddels alsnog heeft doorbetaald, maakt de conclusie, dat de afwikkeling en verantwoording onzorgvuldig was, niet anders. 5.13 Dat leidt daartoe dat klager in klachtonderdeel b), voor zover het gaat over de periode vóór 25 augustus 2020, niet-ontvankelijk wordt verklaard en klachtonderdeel b) voor het overige gegrond wordt verklaard.

Heeft klager onvoldoende online inzage in zijn financiële dossier gekregen? 5.14 Naar het oordeel van de raad heeft klager dit verwijt onvoldoende concreet onderbouwd. Ook overigens is voor de raad onduidelijk welk belang klager bij dit verwijt heeft, nu hij blijkens de stukken op enig moment kennelijk wel inzage heeft verkregen in de financiële dossiers van verweerder en daarover vragen heeft gesteld. 5.15 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in deze dan ook niet is gebleken, zal de raad klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

6 MAATREGEL De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het ontbreken van een tuchtrechtelijke verleden bij verweerder anderzijds, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-230/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b) voor zover het de periode tot 25 augustus 2020 betreft, en klachtonderdeel b) voor het overige gegrond; - verklaart klachtonderdeel c) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, P. Rijnsburger, H.K. Scholtens, S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.

griffier                                                                                                   voorzitter   Verzonden d.d. 23 januari 2023