Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:23

Zaaknummer

22-944/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 januari 2023 in de zaak 22-944/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 november 2022 met kenmerk K112 2022 ia/jh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is in 2021 naar Nederland gekomen om in de periode van 28 april 2021 tot 26 juli 2021 zorg te verlenen aan mevrouw S (hierna: S). S lijdt aan Alzheimer en beschikt over een Persoonsgebonden budget (Pgb). Pas eind mei 2021 zijn de officiële documenten voor de door klager verleende en te verlenen zorg ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Klager is sindsdien in afwachting van de goedkeuring en/of de ontvangst van de zorgovereenkomst en de vergoeding van de door hem aan S verleende zorg. De bewindvoerder/curator van S heeft niet op berichten van klager hierover gereageerd.   1.2    Naar aanleiding hiervan heeft klager zich op 14 januari 2022 tot verweerster gewend met de vraag of zij hem juridisch zou kunnen bijstaan “in een civiel rechtelijke zaak met juridische toevoeging”.  1.3    Verweerster heeft diezelfde dag per e-mail om meer uitleg gevraagd.  1.4    Op 16 januari 2022 heeft klager gereageerd en uitleg gegeven over de kwestie. 1.5    Bij e-mail van 19 januari 2022 heeft verweerster aan klager nadere vragen gesteld en laten weten: “Alvorens ik advies kan uitbrengen of een procedure kan starten heb ik de volgende informatie nodig: -    informatie om een toevoeging aan te vragen (…); -    als u niet in aanmerking komt en ook geen rechtsbijstandsverzekering heeft, dan zijn de kosten van rechtsbijstand € 150,00 per uur ex b.t.w..” 1.6    Op 25 en 28 januari 2022 heeft klager verweerster verschillende e-mails met informatie gestuurd, onder meer met gegevens voor de toevoeging en inhoudelijke informatie.  1.7    Bij e-mail van 27 januari 2022 heeft verweerster aan klager geschreven dat duidelijk moet zijn wie haar cliënt is, wie de wederpartij is en tegen wie de vordering moet worden ingesteld. Ook schrijft verweerster in haar e-mail dat haar uurtarief € 125,- ex btw is als geen toevoeging wordt verleend.  1.8    Op 8 februari 2022 heeft klager gevraagd naar de stand van zaken.  1.9    Op 9 februari 2022 heeft verweerster gereageerd en geschreven dat zij door drukte er niet aan toe is gekomen klagers mail te beantwoorden. Ook schrijft zij in haar e-mail: “Normaliter wordt de zaak bij een eerste intake besproken. Het intakegesprek kost € 50,00 en wordt in mindering gebracht op de factuur, als de zaak wordt aangenomen.  Ik kan u een factuur voor dit gesprek sturen. Na betaling kan een afspraak worden gemaakt voor een telefonische intake, om duidelijkheid te krijgen over de voorgeschiedenis, waar de zaak over gaat en wie de cliënt is.” 1.10    Op 16 februari 2022 heeft verweerster aan klager geschreven dat geen aanvraag (voor een toevoeging) is ingediend, omdat niet duidelijk is wie de cliënt is.  1.11    Op 10 maart 2022 heeft verweerster aan klager onder meer geschreven: “Door drukte kwam ik niet toe aan beantwoording van uw bericht. Na ontvangst voor de kosten van een advies, zal ik de stukken doornemen en u inhoudelijk te woord kunnen staan over eventuele bijstand.  Het bedrag van € 50,00 kunt u overmaken (…)” 1.12    Klager heeft vervolgens de gevraagde € 50,00 betaald, waarna verweerster in een e-mail van 14 maart 2022 aan klager onder meer het volgende heeft geschreven:  “Uw betaling voor de intake heb ik in goede orde ontvangen, waarvoor mijn dank. Ik heb geen toevoeging aangevraagd. Ik geef u hierbij mijn bevindingen obv de e-mailwisseling. (…) Ik heb verder geen bewijzen gezien die uw standpunt onderbouwen (zoals de zorgovereenkomst tussen u en [S], waarin ook de vooraf afgesproken zorg en tarieven zijn opgenomen). (..) Er is tot nu toe geen bewijs dat het zorgkantoor definitief alles heeft goedgekeurd. (…) Dus zonder zorgovereenkomst kunt u uw standpunt niet bewijzen. Foto’s en/of video’s met haar/van haar, hebben mijns inziens geen toegevoerde waarde. Als het tot een procedure tegen [S] zou komen en u verliest, zult u de proceskosten van haar ook moeten vergoeden. (…) Ik zie op basis van de informatie die ik nu heb, geen aanleiding om deze zaak aan te nemen en zal dan ook geen toevoeging aanvragen.” 1.13    Klager heeft diezelfde dag gemotiveerd op verweersters bericht gereageerd en haar verzocht onder meer de SVB en/of de curator aan te schrijven over de kwestie.  1.14    Verweerster heeft op 16 maart 2022 gereageerd en onder meer geschreven: “Ik deel u hierbij mede dat ik deze zaak niet zal voeren en u niet zal bijstaan. Mijns inziens kunt u geen procedure tegen het zorgkantoor voeren, omdat dit door de budgethouder dient te geschieden. (…) Dat er sprake is van een zorgovereenkomst tussen u en de budgethouder wordt echter ontkend. Het is aan u om dit te bewijzen, als u deze procedure alsnog wilt voeren.  1.15    Op 21 maart 2022 heeft klager aan verweerster gemeld dat hij in afwachting is van haar deskundig advies. 1.16    Op 25 maart 2022 heeft verweerster aan klager onder meer geschreven: “Ik heb uw stukken doorgenomen en mijn bevindingen in mijn mail van 16 maart jl. doorgegeven. Daarmee is mijn bemoeienis in deze kwestie tot een eind gekomen.” 1.17    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en verweerster gevraagd zijn zienswijze in overweging te nemen. Klager heeft in zijn e-mail een voorstel gedaan voor de aanpak van zijn zaak.  1.18    Op 13 april 2022 heeft verweerster aan klager onder meer geschreven: “Hierbij deel ik u mee dat het mij vrij staat op basis van de stukken te oordelen om u eerst een advies te geven. Indien ik na kennisneming van de stukken van oordeel zou zijn dat ik voor u een procedure wil starten, zou ik met u een overeenkomst van opdracht sluiten. De kosten voor een licht advies toevoeging zouden bij de aanvraag € 82,00 zijn. Ik heb u € 50,00 in rekening gebracht. Voor de afgifte van stukken kunt u zich wenden tot de curator. Echter, ik haal uit de stukken dat de curator al heeft aangegeven dat er geen pgb-overeenkomst is.  Uiteraard kunnen wij van zienswijze verschillen over mijn oordeel.” 1.19    Op 14 april 2022 heeft verweerster aan klager onder meer geschreven: “Ik heb u medegedeeld dat ik deze zaak uitsluitend als een licht advies heb behandeld. Ik heb u ook medegedeeld dat het mij vrij staat een zaak aan te nemen of niet.  U geeft aan een zorgovereenkomst te hebben getekend met [S] (…) De zorgovereenkomst heeft u niet. (…) Ik heb u een advies gegeven op basis van de stukken en aangegeven dat ik u niet verder zal bijstaan. Als u zorg verleent, terwijl er nog geen besluit is dat de zorgovereenkomst is goedgekeurd en dat uit de PGB zult worden betaald, komt dat voor uw risico. U bent het hier niet mee eens. U wilt per se een brief aan de curator gestuurd hebben (…) Ik heb u aangegeven dat een toevoeging kan worden aangevraagd voor een licht advies en dat de eigen bijdrage € 82,00 is, waarvan u al € 50,00 heeft voldaan.  Als de toevoeging niet wordt verleend, dan is het uurtarief € 125,00 ex btw. (…) Ik verzoek u te bevestigen aan mij dat u akkoord gaat met bijstand op basis van licht advies en dat, indien de toevoeging voor het licht advies niet wordt afgegeven, u het bedrag van € 453,75 verminderd met € 50,00 zult voldoen (restant € 403,75). Na uw akkoord kunt u mij de zorgovereenkomst sturen die u had opgesteld met [S]. Ik stuur een e-mail aan de curator met deze zorgovereenkomst, waarbij ik zal aangeven dat dit het exemplaar is dat eerder is ondertekend door [S], maar dat niet is ontvangen door het zorgkantoor. Ik zal de curator vragen dit opnieuw te ondertekenen en door te sturen naar het zorgkantoor, ter goedkeuring. Daarmee zal mijn bemoeienis in deze zaak eindigen.  1.20    Op 14 april 2022 heeft klager een uitgebreide e-mail aan verweerster geschreven, waarin hij onder meer schrijft dat hij niet geïnteresseerd is in het enkel sturen van een e-mail aan de curator en dat verweerster een ‘verkeerde insteek van zaken aanhaalt’. 1.21    Op 14 april 2022 heeft verweerster aan klager onder meer geschreven dat zij, na klagers akkoord, een lichte advies toevoeging zal aanvragen.  1.22    Op 18 april 2022 heeft verweerster aan klager geschreven: “Ik heb eerder aangegeven dat ik eerst de stukken bekijk voor een bedrag van € 50,00. Daarna beslis ik of ik de zaak aanneem. Wij hebben uiteenlopende meningen over de zaak. Op basis van de stukken acht ik de zaak niet haalbaar. Ik zal u geen bijstand verlenen in deze.” 1.23    Op 22 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij klagers zaak niet (verder) in behandeling heeft genomen, zonder dat zij klager een duidelijke motivatie heeft gegeven waarom zij hem niet wenste bij te staan. Klager stelt dat verweerster willens en weten voortdurend een verkeerde insteek van zaken heeft gegeven en misleidend heeft gehandeld.  2.2    Klagers klacht ziet op twee fasen: de eerste adviesfase, waarin verweerster klager heeft geadviseerd, en de tweede fase, waarin de mogelijkheden van nadere advisering en/of behandeling van klagers zaak aan de orde zijn geweest. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerster. De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Eerste fase 4.2    In de kern komt de klacht erop neer dat klager ontevreden is over de manier waarop verweerster zijn zaak heeft behandeld en dat zij hem niet (verder) wilde bijstaan. De voorzitter overweegt dat uit het klachtdossier volgt dat het voor verweerster aanvankelijk onduidelijk was wie haar cliënt was. Verweerster heeft daarom een aantal keer om informatie gevraagd, waarbij zij ook meermaals de mogelijkheid van een toevoeging en haar uurtarief heeft genoemd. Klagers stelling dat verweerster ‘in het begin’ nooit heeft aangehaald dat een toevoeging mogelijk zou zijn, mist daarmee feitelijke grondslag. Verweerster heeft haar uurtarief kennelijk bijgesteld van € 150,- per uur naar € 125,- per uur. Dat door die wijziging sprake zou zijn van misleiding, zoals klager stelt, kan de voorzitter niet volgen.  4.3    Verweerster heeft daarna aan klager laten weten dat zij voor € 50,- de stukken zou doornemen en een advies zou geven. Klager heeft dat bedrag betaald, waarna verweerster hem op 14 maart 2022 een (negatief) procesadvies heeft gezonden. Daarbij heeft zij vermeld dat er geen toevoeging is aangevraagd. Klagers stelling dat verweerster voortdurend en misleidend heeft aangegeven dat de stukken zullen worden doorgenomen, kan de voorzitter gelet op het voorgaande niet volgen. Verweerster heeft immers de stukken doorgenomen en een gemotiveerd advies gegeven. Dat klager het niet eens is met dit advies, maakt dat niet anders. Van een ‘misleidende handelwijze waaronder het willens en wetens geven van een verkeerde insteek van zaken’ is de voorzitter niet gebleken. Dat klager het niet eens is met verweersters advies maakt ook niet dat verweerster ‘voortdurend een verkeerde insteek van zaken’ geeft. 4.4    Verweerster stelt nog dat zij in de adviesfase van het aanvragen van een toevoeging heeft afgezien, omdat zij de opdracht nog niet had bevestigd. De voorzitter kan verweerster niet volgen in die stelling. Verweerster heeft immers de opdracht aangenomen om een advies uit te brengen, waarmee sprake was een (beperkte) overeenkomst van opdracht. Verweerster had deze opdracht en het feit dat zij geen toevoeging aan zou vragen, maar adviseerde tegen een tarief van € 50,-, gelet op gedragsregel 16, explicieter kunnen bevestigen. Het feit dat zij dit niet heeft gedaan, acht de voorzitter in deze zaak echter niet klachtwaardig. Klager zou voor een lichte adviestoevoeging namelijk een eigen bijdrage van € 84,- moeten betalen, terwijl klaagster hem slechts € 50,- in rekening heeft gebracht. Niet gebleken is dat klager door het niet aanvragen van een toevoeging in enig (tuchtrechtelijk) belang is geschaad. Dat verweerster in de eerste adviesfase klachtwaardig heeft gehandeld, kan de voorzitter op grond van het klachtdossier niet vaststellen. De klacht is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.  4.5    Dat verweerster klager, ondanks zijn verzoeken daartoe, kennelijk aanvankelijk niet telefonisch te woord heeft gestaan, maakt niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. Het is aan de advocaat om te bepalen op welke wijze over een zaak gecorrespondeerd wordt, waarbij telefonisch contact geen verplichting is. Tweede fase 4.6    Klager heeft zich niet neergelegd bij het (negatieve) advies van verweerster van 14 maart 2022. In de tweede helft van maart en in april 2022 is er veelvuldig contact geweest tussen klager en verweerster over de zaak, zowel per e-mail als ook telefonisch. Klager wilde dat verweerster, ondanks het negatieve advies, nog werkzaamheden zou verrichten voor klager. Verweerster heeft bevestigd dat zij bereid was in beperkte mate werkzaamheden voor klager te verrichten, waarvoor zij een lichte adviestoevoeging kon aanvragen. Aan klager zou daarvoor een eigen bijdrage worden opgelegd, waarvan hij in de eerdere fase al € 50,- had voldaan. Verweerster heeft verder duidelijk uiteengezet wat de kosten zouden zijn in het geval een toevoeging niet zou worden toegekend en welke werkzaamheden zij zou verrichten. Zij heeft klager uitdrukkelijk verzocht akkoord te gaan met haar voorstel. Klager is niet akkoord gegaan met verweersters voorstel en heeft gemotiveerd aangegeven hoe zijn zaak volgens hem behandeld moet worden. Verweerster heeft vervolgens op 18 april 2022 aan klager laten weten dat de meningen over de zaak uiteenlopen, dat verweerster de zaak niet haalbaar acht en geen bijstand zal verlenen. Het is voor de voorzitter duidelijk dat er een verschil van inzicht bestond tussen klager en verweerster over de verdere aanpak van de zaak. Nu dit geschil blijkbaar niet in onderling overleg kon worden opgelost, was verweerster gehouden zich als advocaat terug te trekken. Verweerster heeft dat zorgvuldig gedaan door dit duidelijk aan klager te communiceren.  4.7    Hoewel voorstelbaar is dat de gang van zaken teleurstellend is geweest voor klager, is het naar het oordeel van de voorzitter niet aan verweerster te wijten dat er niet voldoende bewijs was om met succes een vordering in te stellen. Daarbij is het de keuze van klager geweest om in de tweede fase niet akkoord te gaan met de door verweerster gestelde voorwaarden. Van klachtwaardig handelen van verweerster is de voorzitter niet gebleken.  4.8    Dat verweerster in haar e-mail van 14 april 2022 ‘wederom een onterechte en misleidende herhaling doet die bezijden de waarheid is’, is door klager niet onderbouwd en blijkt ook niet uit het klachtdossier. De voorzitter is dan ook van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.  Tot slot 4.9    Voor zover klager een schadevergoeding wenst, geldt dat daarvoor geen grond is gelet op de kennelijke ongegrondverklaring van zijn klacht, nog los van het feit dat de mogelijkheden voor het toewijzen van een schadevergoedingsvordering in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.