Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:4

Zaaknummer

22-960/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Niet gebleken dat verweerder klager onjuist heeft geïnformeerd en voorgelicht, noch dat hij een deal heeft gesloten met de rechter over TBS-voorwaarden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 16 januari 2023

in de zaak 22-960/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 7 december 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 7 december 2022 met kenmerk K22-048, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14 en van de nagekomen brief van klager d.d. 21 december 2022.  

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klager heeft op 27 juli 2019 een strafbaar feit gepleegd. Klager is in februari en maart 2020 opgenomen geweest in het Pieter Baan centrum, op basis waarvan op 15 mei 2020 een rapport is opgesteld. Klager is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 15 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en TBS met dwangverpleging. In eerste aanleg had klager geweigerd om mee te werken aan de totstandkoming van pro justitia rapportages omtrent zijn persoon en is hij niet verschenen bij de rechtbank.

1.2       Klager heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld en heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand in de hoger beroep procedure gewend tot verweerder.

1.3       Verweerder heeft klager op 28 oktober 2020, 26 november 2020, 22 december 2020, 28 januari 2021, 2 februari 2021, 16 februari 2021, 1 maart 2021, 16 maart 2021, 19 april 2021, 28 mei 2021, 21 juni 2021, 23 juli 2021, 9 augustus 2021, 14 september 2021, 1 november 2021 en 27 december 2021 bezocht in de P.I.. De gesprekken tussen klager en verweerder hadden betrekking op het voorbereiden van de zaak, klagers positie en de mogelijkheden en onmogelijkheden met betrekking tot het opleggen van TBS.

1.4       Op 3 maart 2021 heeft de eerste inhoudelijke behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting pleitnotities voorgedragen en vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Klager heeft zich ter zitting alsnog bereid verklaard om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de pro justitia rapportages omtrent zijn persoon. Op 21 en 30 juni 2021 hebben de door het gerechtshof benoemde psychiater en psycholoog rapportages opgesteld. Deze psychiater en psycholoog hebben in de rapportages uiteengezet dat naar hun oordeel sprake was verminderde toerekeningsvatbaarheid en hebben oplegging van TBS met dwangverpleging geadviseerd.

1.5       Op 5 augustus 2021 heeft een regiezitting bij het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting pleitnotities voorgedragen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de rapporteurs onvoldoende hebben gemotiveerd waarom een behandeling in een andere setting dan de geadviseerde TBS-maatregel met dwangverpleging geen kans van slagen heeft. Verweerder heeft verder gemotiveerd naar voren gebracht dat kan worden volstaan met oplegging van TBS met voorwaarden. Het gerechtshof heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk vragen te stellen aan de rapporteurs. Verweerder heeft onder meer de vraag gesteld wat de kans van slagen was van TBS met voorwaarden. Naar aanleiding daarvan hebben de rapporteurs aanvullende rapportage opgesteld op 15 en 28 oktober 2021 waarin gemotiveerd is toegelicht dat de hoge delict gevaarlijkheid en het vereiste hoge beveiligingsniveau nagenoeg iedere andere vorm c.q. setting van behandeling dan een TBS-kliniek uitsluiten.

1.6       Bij arrest d.d. 17 november 2021 heeft het gerechtshof Den Haag klager wegens poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en TBS met dwangverpleging. Het gerechtshof heeft overwogen zich te kunnen vinden in de beschouwingen en conclusies van de deskundigen ten aanzien van de persoon van klager en die tot de zijne te maken. Tegen dit arrest is geen cassatieberoep ingesteld.

1.7       In maart 2022 heeft mr. M de behandeling van klagers zaak van verweerder overgenomen.

1.8       Op 26 mei 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1. Verweerder heeft klager onjuist geïnformeerd en voorgelicht;

2. Verweerder heeft een deal gesloten met de rechter over TBS-voorwaarden.

2.2       Toelichting

Verweerder heeft geen beroep gedaan op een rapport uit 2013 waarin klager volledig toerekeningsvatbaar werd verklaard. Er had enkel een gevangenisstraf en geen TBS met dwangverpleging opgelegd moeten worden. Verweerder heeft een deal gesloten met de rechter over de TBS-voorwaarden. Verweerder heeft klager geadviseerd om mee te werken omdat hij dan een beloning zou krijgen, maar toch heeft klager TBS gekregen.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

4.2     Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerder dat hij klager onjuist heeft geïnformeerd en voorgelicht. Verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden en heeft in dat verband naar voren gebracht dat hij uitvoerig en veelvuldig met klager heeft gesproken over klagers positie en over een alternatieve vorm van hulp en begeleiding anders dan via TBS met dwang. De voorzitter overweegt als volgt. Duidelijk is dat klager teleurgesteld is over het feit dat het gerechtshof Den Haag aan hem TBS met dwangverpleging heeft opgelegd, maar dat betekent nog niet dat verweerder van de wijze waarop hij klager heeft bijgestaan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij namens klager verweer heeft gevoerd tegen oplegging van TBS met dwangverpleging en dat hij namens klager heeft geopteerd voor TBS met voorwaarden, maar dat het gerechtshof in de in juni en oktober 2021 opgestelde rapportage van de psycholoog en de psychiater aanleiding heeft gezien om toch TBS met dwangverpleging aan klager op te leggen. Dit kan verweerder niet worden verweten. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder klager onjuist heeft geïnformeerd en voorgelicht, noch dat hij anderszins in zijn bijstand aan klager steken heeft laten vallen. Dat verweerder de rapportage uit 2013 niet in het geding heeft gebracht maakt dit niet anders. Die rapportage was immers reeds ruim 8 jaar oud, terwijl het in de procedure bij het gerechtshof ging om klagers toerekeningsvatbaarheid op dat moment. Dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.3     Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft de verwijten, dat hij met de rechter een deal heeft gesloten over TBS-voorwaarden en dat hij klager een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld, uitdrukkelijk betwist. De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond.

4.4     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.  

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 16 januari 2023