Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-01-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:22
Zaaknummer
22-940/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over curator kennelijk niet-ontvankelijk. De klacht is op 17 januari 2018 ingediend, waarna de deken heeft laten weten deze niet in behandeling te nemen. Op 22 december 2021 is namens klager om een reactie gevraagd. De voorzitter is van oordeel dat klager het besluit om de klacht niet in behandeling te nemen heeft geaccepteerd, gelet op de lange periode van stilzwijgen (bijna 4 jaar). Bovendien blijkt niet dat de gemachtigde gemachtigd is om op te treden in een tuchtzaak.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 januari 2023 in de zaak 22-940/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. R.A. Goemmatov
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 november 2022 met kenmerk K029 2022 ia/lb en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klager van 2 december 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 april 2017 is klager in staat van faillissement verklaard. Verweerder is daarbij aangesteld als curator. 1.2 Op 17 januari 2018 heeft de gemachtigde van klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder als curator. Bij de klacht is een volmacht gevoegd, waaruit volgt dat klager zijn gemachtigde machtigt om voor en namens klager op te treden “m.b.t. alle daartoe strekkende procedures bij de straf- en de bestuurskamer”. 1.3 Op 22 januari 2018 is namens de deken aan de gemachtigde geschreven dat de gedragingen van curatoren niet onder de werking van het advocatentuchtrecht vallen en dat de gemachtigde zich kan wenden tot de rechter-commissaris. De klacht van 17 januari 2018 is door de deken niet in behandeling genomen. 1.4 Bij brief van 8 februari 2018 heeft de gemachtigde van klager de rechter-commissaris aangeschreven over de kwestie. 1.5 Bij beschikking van 15 februari 2018 is het faillissement van klager opgeheven. 1.6 Bij brief van 13 maart 2018 heeft de rechter-commissaris aan de gemachtigde geschreven dat hij het verzoek niet in behandeling kan nemen, omdat het faillissement al is opgeheven. 1.7 Op 22 december 2021 heeft de gemachtigde de deken om een reactie gevraagd op het klaagschrift van 17 januari 2018. 1.8 Bij brief van 12 januari 2022 heeft een medewerker van het dekenbureau aan de gemachtigde geschreven dat het klaagschrift het optreden van de curator in het faillissement van klager betreft, dat dit terrein niet door het advocatentuchtrecht wordt bestreken en dat de gemachtigde zich moet wenden tot de betrokken rechter-commissaris. Conclusie van de brief is dat de klachtschrift niet in behandeling kan worden genomen. 1.9 De gemachtigde heeft gereageerd met een brief van 9 februari 2022 waarin hij schrijft dat ten onrechte wordt geweigerd de klacht in behandeling te nemen, omdat het advocatentuchtrecht ook ziet op de advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid, zoals die van curator. De gemachtigde verzoekt doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline. 1.10 De klacht is vervolgens wel in behandeling genomen door de deken.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft klagers bijstandsuitkering niet dan wel te laat uitgekeerd. b) Verweerder heeft de door de Belastingdienst uitgekeerde zorgtoeslagen niet aan klager uitgekeerd. c) Verweerder heeft de aan de woningcorporatie betaalde huurpenningen van twee maanden gestorneerd, waarbij poststukken als herinneringsbrieven en aanmaningen van de woningcorporatie aan klager zijn achtergehouden, en waarbij verweerder aan de inmiddels ingestelde bewindvoerder van klager medewerking weigert, waardoor de bewindvoerder zijn taken niet kan uitvoeren. 2.2 Klager heeft de deken verzocht onder meer te gelasten dat verweerder per omgaande de uitkering van de maanden augustus en december, de zorgtoeslagen en alle tot op heden teveel ingehouden bedragen met inachtneming van leefgeld van een gezin met twee kinderen op het door de bewindvoerder beheerde rekeningnummer dient uit te keren. Ook heeft klager de deken verzocht verweerder te gelasten duidelijkheid te verschaffen over de reden dat het faillissement nog niet is opgeheven en waarom hij de bewindvoerder rond verwijst en andere advocaten met de aan hem toebedeelde taken belast. 2.3 Klager heeft de deken verzocht in overweging te nemen verweerder disciplinair dan wel bestuursrechtelijk aan te spreken.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen en nalaten van verweerder als curator in het faillissement van klager. Namens klager is op 17 januari 2018 daarover een klacht ingediend. Op 22 januari 2018 is namens de deken aan klager geschreven dat hij zich dient te wenden tot de rechter-commissaris. De klacht van 17 januari 2018 is op dat moment door de deken niet in behandeling genomen. Op 22 december 2021 heeft de gemachtigde de deken om een reactie op het klachtschrift van 17 januari 2018 gevraagd. De voorzitter is van oordeel dat klager het besluit van de deken om de klacht niet in behandeling te nemen heeft geaccepteerd, gelet op de lange periode van stilzwijgen (bijna vier jaar) na 22 januari 2018. De klacht is om die reden kennelijk niet-ontvankelijk. 4.2 De voorzitter overweegt dat bovendien uit de in het dossier aanwezige machtiging niet blijkt dat de gemachtigde door klager is gemachtigd om op te treden in een tuchtzaak. Uit de machtiging blijkt dat klager de gemachtigde heeft gemachtigd om voor en namens hem rechtshandelingen te verrichten ‘aangaande zijn stafrechtelijke en bestuursrechtelijke belangen’. Het (advocaten)tuchtrecht wordt daar niet genoemd. Ook om die reden is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. 4.3 Voor zover het bericht van de gemachtigde van 22 december 2021 als een nieuwe klacht moet worden gezien, geldt eveneens dat deze kennelijk niet-ontvankelijk is gelet op het ontbreken van een deugdelijke machtiging, zoals hiervoor overwogen. Ook indien er wel sprake zou zijn van een deugdelijke machtiging, zou de klacht niet-ontvankelijk zijn, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van verweerder en het moment van het indienen van de klacht. Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht namelijk niet-ontvankelijk verklaard als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De gedragingen van verweerder dateren uit 2017 en begin 2018 terwijl de klacht meer dan vier jaren daarna, en dus te laat, is ingediend. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.