Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-01-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:11
Zaaknummer
22-358/AL/OV
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht van een advocaat. De raad oordeelt dat van 'napleiten' als bedoeld in gedragsregel 21 lid 3 geen sprake is. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 januari 2023 in de zaak 22-358/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 28 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1549058 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2022. Daarbij was verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerster van 10 november 2022 en de e-mail met bijlage van 14 november 2022 van klager.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 In een erfeniskwestie treedt klager op als de advocaat van een executeur. Twee erfgenamen, die de erfenis beneficiair hebben aanvaard, hebben zich in een door hun aangespannen procedure laten bijstaan door mr. S. en verweerster. Mr. S. treedt op als proces-advocaat. De erfgenamen erkennen de executeur niet en werken niet mee aan de vereffening van de erfenis. Daarover is geprocedeerd bij de kantonrechter te Den Haag. 2.3 Op 1 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter in Den Haag. Daarbij waren klager, verweerster, mr. S. en de cliënten van klager en verweerster aanwezig. 2.4 Bij brief van 13 oktober 2021 gericht aan de kantonrechter die de zaak ter zitting had behandeld, heeft verweerster - kort gezegd - op de voet van artikel 4:199 BW medegedeeld dat de schulden van de beneficiair aanvaarde nalatenschap de baten overtreffen.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich - in strijd met gedragsregel 21 lid 3 - tot de rechter te wenden nadat uitspraak is bepaald.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer aangevoerd dat de brief aan de kantonrechter los staat van de procedure en niet gezien moet worden als in die procedure ingebracht stuk. Voorts heeft zij aangevoerd dat mr. S en niet zij in deze procedure als advocaat optrad en dat zij niet in haar hoedanigheid van advocaat bij de kantonzitting aanwezig was. Tot slot heeft zij aangevoerd dat de zaak niet voor uitspraak stond op het moment dat zij haar brief aan de kantonrechter stuurde.
5 BEOORDELING 5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182). 5.2 Gedragsregel 21 lid 3 bepaalt dat het een advocaat niet is geoorloofd om (zonder toestemming van de wederpartij) zich tot de rechter te wenden nadat uitspraak is bepaald. Klager stelt dat verweerster in strijd met deze gedragsregel heeft gehandeld. 5.3 De raad gaat allereerst in op het verweer van verweerster dat de zaak in de kantonrechterprocedure nog niet voor uitspraak stond. Immers in dat geval handelt verweerster niet in strijd met gedragsregel 21 lid 3 en zal er daarmee niet snel sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de zin van art. 46 Advocatenwet. 5.4 Verweerster heeft in haar e-mail van 10 november 2022 ten verwere aangevoerd dat in de kantonzaak nog geen uitspraak was bepaald. Zij heeft tijdens de behandeling van de klacht dit nader toegelicht en verklaard dat de kantonrechter op de zitting partijen had opgeroepen om met elkaar tot een oplossing te komen en daaraan had toegevoegd dat indien partijen niet tot een oplossing zouden komen, hij van beide partijen een verzoek wilde ontvangen om alsnog uitspraak te doen. Na de zitting is door geen van de partijen een dergelijk verzoek gedaan. Deze gang van zaken is door de cliënten van verweerster, die op de kantonzitting aanwezig waren, op dezelfde wijze omschreven zoals blijkt uit de bij e-mail van 10 november 2022 ingebrachte productie 1. Deze cliënten schrijven: In fact, he [de kantonrechter] urged both parties to further negotiate with each other in order to find a solution. He specified that he would not make any ruling until both parties requested him to do so (…) 5.5 Klager heeft bij e-mail van 14 november 2022 nog gereageerd op dit verweer van verweerster. Hij geeft aan dat de kantonrechter inderdaad aanstuurde op een schikking maar dan in de vorm van de benoeming van een ander als executeur. Hij stelt, anders dan verweerster, dat juist in het geval dat partijen een schikking zouden bereiken zij hierover de kantonrechter nader moesten berichten. Anders zou er uitspraak gedaan worden. Dat de zaak anders liep en er nog een behandeling heeft plaats gevonden komt juist door de brief van verweerster van 13 oktober 2021 en de discussie die toen weer ontstond. 5.6 Verweerster heeft tijdens de zitting desgevraagd nader verklaard over het hoe en waarom de kantonrechter de door haar opgevoerde afspraken met partijen maakte. Haar verweer is op dit punt onderbouwd met de verklaring van de cliënten in de onderliggende zaak en de raad is uit de overgelegde stukken niet anderszins gebleken. De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerster klager zijn stelling dat in deze zaak al uitspraak was bepaald op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster in strijd met gedragsregel 21 lid 3 heeft gehandeld. Daarmee is niet van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster gebleken. Op de overige verweren zal de raad dan ook niet ingaan. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 januari 2023