Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:12

Zaaknummer

22-951/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; Klacht niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de vervaltermijn van drie jaar zoals neergelegd in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 23 januari 2023 in de zaak 22-951/A/A 

naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. I.J.J.M. Roorda 

over:

verweerder gemachtigde: mr. J. Mencke

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 december 2022 met kenmerk 1523030/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de door klager ingebrachte aanvullende stukken van 29 december 2022, per aangetekende post door de raad ontvangen op 9 januari 2023. 

1    FEITEN 1.1.    Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.  1.2.    De gemachtigde van klager heeft klager bijgestaan in een juridisch geschil met de gemeente Aalburg (hierna: de Gemeente). Verweerder stond in dit geschil de Gemeente als advocaat bij. Tussen klager en de Gemeente heeft een bestuursrechtelijke en een civiele procedure plaatsgevonden  over een tussen klager en de Gemeente op 20 november 2012 gesloten exploitatieovereenkomst terzake van een perceel van klager (hierna: de overeenkomst) en over een door de Gemeente vastgesteld  bestemmingsplan. 1.3.    Bij besluit van 30 september 2014 is het bestemmingsplan door de Gemeente vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van klager (onder meer) namens klager beroep ingesteld. Verweerder heeft namens de Gemeente op 14 mei 2015 een verweerschrift ingediend. Het beroep is bij uitspraak van 8 juli 2015 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ongegrond verklaard.  1.4.    Het verzoek om herziening van deze uitspraak dat door de gemachtigde van klager namens klager is gedaan is op 23 november 2016 door de Afdeling afgewezen.  1.5.    Tussen de Gemeente en klager is hierna een geschil ontstaan over de nakoming van de overeenkomst. Tegen het vonnis van 18 januari 2017 van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) heeft klager hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).  1.6.    Verweerder heeft in deze hoger beroepsprocedure namens de Gemeente op 13 maart 2018 een memorie van antwoord ingediend, waarna hij de zaak heeft overgedragen aan een opvolgende advocaat.  1.7.    De gemachtigde van klager heeft namens klager bij klachtbrief, gedateerd op 12 maart 2021, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klachtbrief is op 17 september 2021 door de deken ontvangen. Bij brieven van 12 november 2021 en 11 maart 2022 heeft de gemachtigde van klager namens klager een nadere toelichting op de klacht gegeven.  2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft in strijd met gedragsregels 1 en 30 gehandeld door zich kritiekloos te scharen achter de door de Gemeente gebezigde handelwijze en heeft hiermee  gegevens in de hoger beroepsprocedure gebracht waarvan hij wist dat deze onjuist waren.  b)    Verweer heeft zich onvoldoende onafhankelijk van zijn cliënte opgesteld, waarmee de uitoefening in het beroep in gevaar kon komen (gedragsregel 2).

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. Verweerder heeft in ieder geval aangevoerd dat de klacht te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.  4    BEOORDELING 4.1    Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht over verweerder moet de voorzitter, eerst vaststellen of klager zijn onder 2.1 genoemde klachtonderdelen tijdig heeft ingediend bij de deken. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. De voorzitter zal dit oordeel hierna toelichten. 4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.3    Klager heeft zijn klachtonderdelen als volgt toegelicht. Verweerder heeft in de procedure bij de Afdeling op 14 mei 2015 een verweerschrift ingediend waarin hij melding maakt van een gedragslijn binnen de gemeente. Conform deze gedragslijn zou kostenverhaal moeten plaatsvinden in het geval een eigenaar van een voormalige bedrijfswoning wordt verzocht om de bestemming daarvan om te zetten in een gewone woonbestemming. Verweerder heeft deze stelling in de later gevoerde hoger beroepsprocedure bij het hof  herhaald in de door hem ingediende memorie van antwoord van 13 maart 2018. Klager stelt echter dat deze gedragslijn door verweerder is geïnsinueerd en dat deze nooit aan de gemeenteraad is voorgehouden of bekrachtigd is. Het door verweerder aan klager voorhouden van deze stelling was daarom in strijd met de waarheid, aldus klager. Hiermee is geen sprake geweest van een eerlijk proces en evenmin van een belangenafweging gericht op waarheidsvinding.  4.4    Op grond van deze toelichting en de feiten in het klachtdossier stelt de voorzitter vast dat het handelen van verweerder waarover wordt geklaagd, ziet op de periode vanaf 2015 tot en met 13 maart 2018. De klacht betreft immers het optreden van verweerder in de procedure bij de Afdeling die heeft geleid tot de uitspraak van 8 juli 2015 en de daarop volgende civiele procedure bij de rechtbank en het hof, waarbij door verweerder op 13 maart 2018 een laatste proceshandeling is verricht, namelijk het indienen van een memorie van antwoord in de hoger beroepsprocedure bij het hof.  4.5    Klagers klachtbrief is weliswaar gedateerd op 12 maart 2021, maar blijkens de poststempel pas op 17 september 2021 door de deken ontvangen. Nu de ontvangst op deze datum door klager niet is weersproken, gaat de voorzitter voor de vaststelling van de datum van indiening van de klachtbrief uit van de ontvangstdatum van de klachtbrief bij de deken, derhalve op 17 september 2021. Dat ook al eerder dezelfde klacht is ingediend, zoals klager bij brief van 29 december 2022 naar voren brengt, is onvoldoende af te leiden uit de door klager bij die brief overgelegde bijlagen. Mogelijk is er rond 15 maart 2021 wel faxverkeer geweest, maar dat ook sprake is geweest van de indiening van een klacht is niet gebleken. 4.6    Niet gesteld of gebleken is dat klager pas later dan 13 maart 2018 op de hoogte is geraakt van verweerders handelwijze. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dan ook in ieder geval uiterlijk op 13 maart 2018 aangevangen. Klager heeft pas op 17 september 2021 bij de deken een klacht over verweerder ingediend en is daarmee ruimschoots buiten de vervaltermijn van drie jaar.  4.7    De uitzondering van artikel 46g lid 2 Advocatenwet is niet van toepassing omdat niet gebleken is dat de gevolgen van verweerders handelen (redelijkerwijs) pas na ommekomst van de termijn van drie jaren bekend zijn geworden. 4.8    Tot slot is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend. 4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk

Aldus beslist door mr. E. J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 23 januari 2023