Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:9

Zaaknummer

22-547/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat in een jeugdstrafzaak deels gegrond. Verweerder heeft geen gehoord gegeven aan herhaalde contactpogingen van zijn cliënt en heeft een dag voor de inhoudelijke zitting aan klager laten weten dat hij hem niet kon bijstaan en om aanhouding zou verzoeken. Verweerder heeft, mede gelet op de voor klager geldende avondklok, de belangen van klager onvoldoende in het vizier gehad. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 januari 2023 in de zaak 22-547/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: [mw. K] (moeder)

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 9 augustus 2020 heeft de gemachtigde van klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 29 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K165 2020 ia/cs van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 december 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder heeft klager, geboren op [datum], als advocaat bijgestaan in een jeugdstrafzaak.  2.3    Klager is op 11 mei 2020 voorgeleid aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de bewaring van klager bevolen.  2.4    Op 19 mei 2020 is de voorlopige hechtenis van klager door de raadkamer van de rechtbank geschorst. Verweerder heeft verzuimd de moeder van klager over de datum van de raadkamerzitting te informeren.  2.5    De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen klager was bepaald op 23 juli 2020. Verweerder heeft een dag voor de zitting vanwege privéomstandigheden aan klager bericht dat hij hem niet bij kon staan en hem medegedeeld dat hij om aanhouding zou verzoeken.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: a) niet althans onvoldoende heeft gecommuniceerd met klager. Meer concreet verwijt klager verweerder: - dat hij hem niet heeft ingelicht over zijn eerste zitting op 11 mei 2020; - dat hij de moeder van klager niet op de hoogte heeft gesteld van de raadkamerzitting; - dat hij zeer slecht bereikbaar was en pas nadat klager en de reclassering meerdere keren hadden gebeld en gemaild voor het eerst op 17 juli 2020 reageerde; - dat hij klager slechts telefonisch op de raadkamerzitting heeft voorbereid; - dat hij klager op 22 juli 2020 heeft laten weten dat de zitting op 23 juli 2020 niet door zou gaan omdat hij ziek zou zijn, waardoor klager langer met een avondklok zat. b) het dossier van de strafzaak niet aan klager heeft overhandigd.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).  Klachtonderdeel a) 5.2    Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij klager wel degelijk op de hoogte had gebracht van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 11 mei 2020. Het verwijt van klager ter zake is derhalve ongegrond.  5.3    Verweerder heeft erkend dat hij de moeder van klager niet van de datum van de raadkamerzitting op de hoogte heeft gebracht. Daartoe bestond naar het oordeel van de raad ook geen verplichting. Op het moment van de raadkamerzitting op 19 mei 2020 was klager immers meerderjarig. Zijn moeder had daarmee ook geen wettelijk recht om bij die zitting aanwezig te zijn. Dat verweerder de moeder van klager over de datum van die zitting niet heeft geïnformeerd, is derhalve niet tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar. 5.4    Vast staat dat verweerder voorafgaand aan de raadkamerzitting van 20 mei 2020 uitgebreid telefonisch met klager heeft gesproken en dat er vanwege de toen geldende coronamaatregelen niet of nauwelijks mogelijkheid bestond voor persoonlijk overleg. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat hij klager bij de voorgeleiding wél uitgebreid persoonlijk heeft gesproken. Onder de gegeven omstandigheden en gegeven de destijds geldende beperkingen vanwege Covid acht de raad de handelswijze van verweerder dan ook niet onzorgvuldig. Bovendien is ook niet gebleken dat klager door de wijze waarop het overleg voorafgaand aan de raadkamerzitting heeft plaatsgevonden in zijn belang is geschaad. 5.5    De raad is van oordeel dat verweerder wel tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij niet althans pas op 17 juli 2020 heeft gereageerd op de telefonische oproepen en emailberichten van klager (en de reclassering) aan hem. Een behoorlijk handelend advocaat geeft gehoor aan herhaalde contactpogingen van zijn cliënt.  5.6    Verweerder heeft erkend dat hij in de periode tussen de raadkamer gevangenhouding (20 mei 2020) en 17 juli 2020 slecht bereikbaar was. Volgens hem was dat te wijten aan privéomstandigheden. De raad is van oordeel dat, in een dergelijke situatie, verweerder er voor had moeten zorgen dat hij zich liet waarnemen. Dat heeft hij nagelaten en daarmee heeft hij niet gehandeld met de zorgvuldigheid die onder de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Het door verweerder geopperde standpunt dat er niets te bespreken was omdat klager door de raadkamer geschorst was, maakt dat niet anders. Verweerder was klagers advocaat in een lopende strafzaak. Bovendien liep klager in een schorsing met bijzondere voorwaarden. Van verweerder mag verwacht worden dat hij -uitzonderingen daargelaten- voor vragen van klager bereikbaar was.  5.7    Vast staat dat verweerder aan klager een dag voor de inhoudelijke zitting van 23 juli 2020 heeft laten weten dat hij hem niet kon bijstaan en dat hij om aanhouding van de inhoudelijke behandeling zou verzoeken. Ook staat vast dat de zitting niet door is gegaan.  Klager was hier onaangenaam verrast over, temeer daar hij een avondklok had en hij er vanuit ging dat deze ter discussie zou worden gesteld op de zitting. 5.8    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder op dit punt niet zorgvuldig gehandeld en onvoldoende de belangen van klager in het vizier gehad. Het had op de weg van verweerder gelegen om, zodra hij wist dat hij niet ter zitting aanwezig kon zijn, een waarnemer in te schakelen dan wel anderszins actie te ondernemen en in ieder geval de verschillende opties met klager te bespreken. Het was – mede gelet op de voor klager geldende avondklok - namelijk in het belang van klager dat de zaak zo spoedig mogelijk aan een rechter zou worden voorgelegd.  5.9    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad klachtonderdeel a) deels gegrond en deels ongegrond zal verklaren. Klachtonderdeel b) 5.10    Verweerder heeft erkend dat hij, ondanks diens verzoek, het strafdossier niet aan klager heeft opgestuurd, omdat hij toezending van het dossier aan klager niet opportuun vond aangezien de voorlopige hechtenis was geschorst en klager slechts een klein aandeel had in het feit waarvan hij werd verdacht. Bovendien wilde hij het dossier, als daartoe opnieuw een verzoek zou komen, wel alsnog opsturen. Hij heeft echter geen nieuw verzoek gehad.  5.11    Hoewel het op verzoek niet overhandigen van het dossier aan de client tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn, is dat naar het oordeel van de raad onder de gegeven omstandigheden niet het geval. Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er door klager eenmaal om het dossier is gevraagd en blijkt niet dat er daarna nog op is aangedrongen. Onder die omstandigheden valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij het dossier niet (direct) heeft overhandigd. Dat ook de reclassering van verweerder het dossier zou hebben willen ontvangen, zoals klager stelt, maakt dat niet anders nu een advocaat het dossier (in beginsel) niet rechtstreeks aan de reclassering mag verstrekken.  5.12    Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond.

6    MAATREGEL 6.1    De raad is van oordeel dat verweerder gedurende zijn rechtsbijstand aan klager op twee verschillende onderdelen en momenten niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met name gezien de jonge leeftijd van klager rekent de raad dit verweerder zwaar aan. Nu verweerder bovendien een tuchtrechtelijk verleden heeft, rechtvaardigt dat  het opleggen van de maatregel van een berisping. Gelet echter op het tijdsverloop tussen het gewraakte handelen en deze beslissing alsmede de privéomstandigheden waarmee verweerder ten tijde van zijn bijstand aan klager te kampen had en waarvoor hij nadien hulp heeft gezocht, zal de raad in dit geval volstaan met het opleggen van de maatregel van een waarschuwing. 

7     GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van (de gemachtigde van) klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan (de gemachtigde van) klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond en deels ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; -    legt aan verweerder voor de gegrond bevonden onderdelen van de klacht de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. 

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. L.P. Eenens, T. Hordijk, M. Laning en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.