Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:3

Zaaknummer

220103

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad waarbij de klachtonderdelen a), b), d) en e) gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel c) ongegrond. Dat verweerder lijkt te berusten in het oordeel van de raad door uit te leggen welke omstandigheden speelden ten tijde van de feiten en door kenbaar te maken dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen, maakt de beoordeling in het hoger beroep naar het oordeel van het hof niet anders. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van 13 januari 2023

in de zaak 220103

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

verweerder

 

tegen:

 

klaagster

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 maart 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-900/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klaagster ten aanzien van de klachtonderdelen a), b), d) en e) gegrond verklaard en is klachtonderdeel c) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:39 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van 5 april 2022 van verweerder is op diezelfde dag per e-mail ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van klaagster van 15 juni 2022.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 november 2022. Daar zijn verweerder en de heer T. namens TS verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de zitting mondeling toegelicht.

 

3 FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) heeft nagelaten (tijdig) verweer te voeren in een tegen klaagster ingestelde gerechtelijke procedure bij de rechtbank;

b) heeft nagelaten de onderaannemer in vrijwaring op te roepen in de procedure bij de rechtbank;

c) heeft nagelaten (tijdig) hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank, althans heeft nagelaten in hoger beroep ten behoeve van klaagster het nodige te doen;

d) heeft nagelaten klaagster tijdig en correct te informeren over de voortgang van de zaak;

e) niet heeft gereageerd op de verzoeken van klaagster om terugbetaling van het betaalde voorschot.

 

5 BEOORDELING

Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu verweerder in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. In aanvulling hierop merkt het hof op dat verweerder eerder lijkt te berusten in het oordeel van de raad door uit te leggen welke omstandigheden speelden ten tijde van de feiten en door kenbaar te maken dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen. Dit maakt de beoordeling evenwel niet anders.

Ook hetgeen door verweerder ter zitting in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht ten aanzien van de door de raad opgelegde maatregel, leidt hier niet tot een ander oordeel.

Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

Proceskosten

Omdat het beroep niet slaagt zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hem rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 7 maart 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s- Hertogenbosch, gewezen onder zaaknummer 21-900/DB/OB.

6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door J.D. Streefkerk voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, P.T. Gründemann, A.M. Koene en Chr. H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.

 

griffier                                                                                                       voorzitter

 

 

De beslissing is verzonden op 13 januari 2023.