Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-01-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:2
Zaaknummer
220223
Inhoudsindicatie
Hoger beroep wrakingsbeslissing ontvankelijk, omdat verzoekers geen afschrift hebben gekregen van de reactie van de gewraakte rechter en daarop bij gebreke van een mondelinge behandeling niet hebben kunnen reageren. Het hof doet het wrakingsverzoek zelf af en verklaart het evenals de raad ongegrond. Een volgend vergelijkbaar wrakingsverzoek in deze zaak hoeft niet in behandeling te worden genomen.
Uitspraak
BESLISSING
van 6 januari 2023 in de zaak 220223
naar aanleiding van het hoger beroep van:
hierna tezamen: verzoekers
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Verzoekers hebben een klacht over de advocaat (verder: de verwerend advocaat) van de voormalig werkgever van klaagster ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (verder: de deken), die de klacht na behandeling heeft doorgezonden naar de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad). In de beslissing van 5 juli 2021, gewezen onder nummer 21-314/AL/NN, is de klacht van verzoekers door de voorzitter van de raad kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht dezelfde verwijten bevat als eerdere klachten tegen dezelfde advocaat, waarop reeds onherroepelijk is beslist.
1.2 Tegen deze voorzittersbeslissing is door verzoekers verzet ingesteld. Verzoekers zijn door de griffie van de raad opgeroepen voor een mondelinge behandeling van het verzet en geïnformeerd over de samenstelling van de behandelend kamer, waarvan verweerster als (plaatsvervangend) voorzitter deel uitmaakte. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is door verzoekers een wrakingsverzoek tegen verweerster ingediend. Het wrakingsverzoek is behandeld door de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, Verweerster heeft verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek is zonder mondelinge behandeling door de wrakingskamer afgewezen in de beslissing van 14 april 2022, gewezen onder nummer 22-190/DB/W.
1.3 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:58 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift met bijlagen van verzoekers tegen de wrakingsbeslissing van de raad is door de griffie van het hof ontvangen op 25 april 2022.
2.2 Voorts heeft het hof kennisgenomen van: - e-mail van 26 april 2022 van verzoekers; - e-mails van 26 juni 2022 van verzoekers; - e-mails van 11, 13 en 26 september 2022 van verzoekers.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2022, waar verzoekers zijn verschenen. Verweerster is (anders dan in het proces-verbaal vermeld) met bericht van 7 oktober 2022 niet verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, die ter zitting aan het hof is overhandigd.
3 BEOORDELING
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1 Uit artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat op grond van artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op het door verzoekers bij de raad ingediende wrakingsverzoek, volgt dat geen hoger beroep openstaat tegen een wrakingsbeslissing van de raad. Dit betekent dat de wet aan verzoekers niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen (het appelverbod).
3.2 Bij hoge uitzondering kan het appelverbod worden doorbroken, als de rechter die het wrakingsverzoek in eerste aanleg heeft behandeld de regels met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel als bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling kan worden gesproken door de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie o.m. Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:39 en Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7430).
3.3 Verzoekers hebben in het beroepschrift verzocht om doorbreking van het appelverbod, en daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces wegens schending van meerdere fundamentele rechtsbeginselen. Verzoekers hebben een veelheid aan argumenten aangevoerd in de toelichting op de door hen gestelde schending van deze rechtsbeginselen. Eén daarvan is schending van het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer schriftelijk afgedaan, terwijl verzoekers uitdrukkelijk hebben verzocht om daarop te worden gehoord. Daarbij komt dat verzoekers pas na de wrakingsbeslissing kennis hebben genomen van het verweer van verweerster, zodat zij niet in de gelegenheid zijn geweest om daarop te reageren.
3.4 De hiervoor in 3.3 vermelde doorbrekingsgrond gaat op voor zover verzoekers geen afschrift hebben gekregen van de reactie van verweerster op hun verzoek tot wraking en daarop dus bij gebreke van een mondelinge behandeling niet hebben kunnen reageren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is of de wrakingskamer de inhoud van de reactie van verweerster al dan niet heeft meegewogen bij zijn beslissing. Verzoekers zijn ontvankelijk in hun hoger beroep en de hiervoor vermelde doorbrekingsgrond slaagt. De overige door verzoekers aangevoerde gronden voor doorbreking van het appelverbod behoeven hierdoor geen behandeling meer. Het hof zal vervolgens overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
De beoordeling van het wrakingsverzoek
3.5 Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoekers in de gelegenheid gesteld hun wrakingsverzoek toe te lichten en te reageren op het verweer van de gewraakte rechter. Zij hebben mede aan de hand van hun pleitnota die nadere toelichting gegeven. Zij hebben het hof onder verwijzing naar de door hen aangevoerde wrakingsgronden en de toelichting daarop verzocht te beslissen op het wrakingsverzoek.
3.6 Het hoger beroep dient er ook voor omissies in eerste aanleg te herstellen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding het wrakingsverzoek voor een nieuwe behandeling terug te verwijzen naar de raad. Het hof zal het wrakingsverzoek zelfstandig beoordelen en in beroep afdoen.
3.7 Het hof oordeelt als volgt. Uit artikel 47 lid 2 Advocatenwet in samenhang met artikel 512 Sv volgt dat wraking van een lid van de raad mogelijk is op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft daarom te onderzoeken of verzoeker dergelijke feiten of omstandigheden heeft gesteld en vervolgens of deze aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.8 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van het wrakingsverzoek te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof zal het wrakingsverzoek van verzoekers daarom ongegrond verklaren en de beslissing van de raad bekrachtigen. 3.9 Het hof constateert dat verzoekers het wrakingsmiddel veelvuldig hanteren en ook gebruiken voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Van dat laatste is in dit geval sprake. Het hof zal daarom bepalen dat een volgend vergelijkbaar verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling behoeft te worden genomen
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart verzoekers ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van 14 april 2022 van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-190/DB/W. - bekrachtigt deze beslissing van 14 april 2022 van de Raad van Discipline.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel, T.H. Tanja- van den Broek, P.J.G. van den Boom en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 januari 2023.