Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:183

Zaaknummer

220092

Inhoudsindicatie

Klacht niet verwezen.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline

van 28 maart 2022

in de klachtzaak met nummer 220092

                                     

in de zaak van:

                                     

klager

tegen:

verweerder

 

1 HET VERZOEK

1.1 Verwezen wordt naar een e-mailbericht van 7 maart 2022 van de heer mr. H., advocaat/stafjurist bij het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland met bijgevoegd een klacht van klager over verweerder in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (verder: de deken). De bijgevoegde klacht is door de griffie van het hof eveneens ontvangen van klager op 7 maart 2022 (evenals een veelheid aan andere geadresseerden).

 

2 DE BEOORDELING

2.1 De klacht van klager ziet op de inhoud van het standpunt dat verweerder heeft ingenomen naar aanleiding van de klacht van klager over mr. T, een advocaat in het arrondissement waar verweerder de deken is. Dat standpunt houdt kort gezegd in dat klager geen eigen belang heeft bij zijn klacht over de advocaat en de klacht naar het oordeel van de deken niet-ontvankelijk is. Hij adviseert klager daarom de klacht in te trekken. Daarbij schrijft verweerder dat, als klager toch wenst dat zijn klacht wordt voorgelegd aan de tuchtrechter, hij een verkort onderzoek zal uitvoeren en na betaling van griffierecht de klacht zal voorleggen aan de tuchtrechter.

2.2 Voorop gesteld wordt dat de bevoegdheid van de deken om een dekenstandpunt in te nemen wettelijk is geregeld in art. 46d lid 8 Advocatenwet. Het staat hem vrij hier al dan niet gebruik van te maken en daar zijn eigen invulling aan te geven. Het gaat immers om een standpunt, waaraan de tuchtrechter niet is gebonden. Dit verwijt heeft daarom onvoldoende gewicht om in aanmerking te komen voor verwijzing naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling ex art. 46c lid 5 Advocatenwet. De stellingen dat verweerder de klacht niet in behandeling neemt en niet wil onderzoeken, missen feitelijke grondslag, aangezien verweerder een inhoudelijk standpunt inneemt over de klacht en aangeeft een (verkort) onderzoek te doen indien klager wil dat zijn klacht wordt voorgelegd aan de tuchtrechter.

2.3 De voorzitter stelt vast dat klager stelselmatig en lichtzinnig klachten indient over Dekens van de Orde van Advocaten in verschillende arrondissementen, zoals onderhavige klacht tegen verweerder. Klager geeft bij die klachten doorgaans nog geen begin van een onderbouwing. Veelal betreffen deze klachten de uitvoering van de wettelijke bevoegdheden en de Leidraad dekenale klachtbehandeling door de dekens. Deze klachten over dekens van klager zijn regelmatig door de voorzitter van het hof gekwalificeerd als een niet serieus te nemen klacht die niet voor verwijzing in aanmerking komt. Desondanks blijft klager dergelijke klachten indienen. Klager maakt met dit gedrag stelselmatig misbruik van zijn klachtrecht tegen dekens. De stroom aan procedures, correspondentie en stukken is inmiddels zo tijdrovend geworden dat een dergelijke tijdsinvestering gelet op de overige taken van het hof onverantwoord is. Voor (de voorzitter van) het hof is de grens bereikt. De voorzitter zal deze en vergelijkbare klachten tegen welke deken dan ook daarom niet meer in behandeling nemen.

 

3 BESLISSING

De (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst af het verzoek om verwijzing van de klacht naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling;

3.2 stelt volgende klachten van klager tegen dekens over de uitvoering van hun wettelijke taak in de zin van de Advocatenwet en zoals uitgewerkt in de Leidraad Dekenale Klachtbehandeling buiten behandeling wegens stelselmatig misbruik van klachtrecht door klager.

Deze beslissing is gewezen op 28 maart 2022 door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter.

 

Plaatsvervangend voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 7 april 2022.