Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:184

Zaaknummer

220088

Inhoudsindicatie

Klacht niet verwezen.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline

van 28 maart 2022

in de klachtzaak met nummer 220088

                                     

in de zaak van:

                                     

klager

tegen:

verweerder

 

 

1 HET VERZOEK 

1.1 Verwezen wordt naar een e-mailbericht van 19 maart 2022 van klager over verweerder in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (verder: de deken). Bij dit e-mailbericht zijn zeven bijlagen gevoegd. Verder verwijst de voorzitter naar een e-mailbericht d.d. 25 maart 2022 van klager met bijlage.

 

2 DE BEOORDELING

2.1 De “viervoudige” klacht van klager houdt in dat verweerder geen onderzoek doet naar klachten, strafbare feiten onder de pet houdt en het ordebureau een criminele organisatie is. Uit de bijlagen maakt de voorzitter op dat klager klachten heeft ingediend over vier advocaten in het arrondissement waar verweerder de deken is. In vier brieven d.d. 17 maart 2022 van verweerder (bijlage bij de klacht) heeft hij het standpunt ingenomen dat de klachttermijn in de zin van de Advocatenwet ruimschoots verlopen is en de klachten niet ontvankelijk zijn. Omdat de deken in het verleden heeft ervaren dat klager regelmatig klachten laat onderzoeken en vervolgens niet bereid is griffierecht te betalen om de klacht door de tuchtrechter te laten behandelen, vraagt de deken in deze brief om betaling van het griffierecht voordat hij nader onderzoek uitvoert.

2.2 De voorzitter stelt vast dat verweerder een standpunt heeft ingenomen over de klachten van klager (te weten: de klachten zijn niet-ontvankelijk). Voorop gesteld wordt dat de bevoegdheid van de deken om een dekenstandpunt in te nemen wettelijk is geregeld in art. 46d lid 8 Advocatenwet. Het staat hem vrij daar zijn eigen invulling aan te geven. Het gaat immers om een standpunt, waaraan de tuchtrechter niet is gebonden. Een klacht over de inhoud van een dekenstandpunt is op zichzelf geen reden voor doorverwijzing naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling ex art. 46c lid 5 Advocatenwet. Het verwijt dat verweerder ten onrechte geen (naar de voorzitter begrijpt:) materieel onderzoek doet, volgt de voorzitter onder de omstandigheden van dit geval niet. Vast staat dat de deken op basis van de ingediende klachten al een inschatting van de haalbaarheid van klachten bij de tuchtrechter heeft gemaakt. Gezien de inhoud van het standpunt (niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de klachttermijn) is nader materieel onderzoek niet ingegeven. Wanneer klager desondanks de klacht nader wil laten onderzoeken – met het enige logische doel: een oordeel van de tuchtrechter te vragen, die anders kan oordelen dan de deken en een voor partijen bindende beslissing kan geven – is de deken daartoe bereid tegen betaling van het griffierecht, kennelijk zodat doorgeleiding aan de tuchtrechter een zekerheid is. Dat de deken die zekerheid wenst bij klager omwille van de ervaring van verweerder dat klager dat nadere onderzoek niet inzet voor een oordeel van de tuchtrechter en aldus geen verder doel zal dienen, acht de voorzitter begrijpelijk. Dit begrip is mede ingegeven doordat de ervaringen van de deken worden ondersteund door een landelijke ervaring met het querulerende gedrag van klager waarmee het volledige advocatuurlijke tuchtstelsel wordt belast, getuige ook de veelheid aan klachten over meerdere dekens die aan de voorzitter van het hof wordt voorgelegd. Een klacht over het stellen van zekerheid door de deken is dan ook van onvoldoende gewicht voor doorverwijzing.

2.3 Voor zover klager zich nog op het standpunt stelt dat de deken strafbare feiten pleegt en het ordebureau een criminele organisatie is, stelt de voorzitter vast dat klager op lichtzinnige wijze dergelijke zware aantijgingen doet aan het adres van verweerder (en eerder aan in vergelijkbare zin aan het adres van de Deken Midden-Nederland). Er is echter nog geen begin van een onderbouwing door klager in dit verband gegeven, reden waarom deze verwijten niet zijn te kwalificeren als een serieus te nemen klacht die voor verwijzing in aanmerking komt. Klager maakt hiermee misbruik van zijn klachtrecht tegen de deken en ook daarom zal deze klacht van klager niet naar een deken van een andere orde worden verwezen.

2.4 De voorzitter stelt verder opnieuw vast dat klager stelselmatig en lichtzinnig klachten indient over dekens van de Orde van Advocaten in verschillende arrondissementen, zoals onderhavige klacht tegen verweerder. Klager geeft bij die klachten doorgaans nog geen begin van een onderbouwing. Doorgaans betreffen deze klachten de uitvoering van de wettelijke bevoegdheden en de Leidraad dekenale klachtbehandeling door de dekens. Deze klachten over dekens van klager zijn regelmatig door de voorzitter van het hof gekwalificeerd als een niet serieus te nemen klacht die niet voor verwijzing in aanmerking komt. Desondanks blijft klager dergelijke klachten indienen. Klager maakt met dit gedrag stelselmatig misbruik van zijn klachtrecht tegen dekens. De stroom aan procedures, correspondentie en stukken is inmiddels zo tijdrovend geworden dat een dergelijke tijdsinvestering gelet op de overige taken van het hof onverantwoord is. Voor (de voorzitter van) het hof is de grens bereikt.  De voorzitter zal deze en vergelijkbare klachten tegen welke deken dan ook daarom buiten behandeling laten.

 

3 BESLISSING

De (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst af het verzoek om verwijzing van de klacht naar een deken van een andere orde voor onderzoek en behandeling;

3.2 stelt volgende klachten van klager tegen dekens over de uitvoering van hun wettelijke taak in de zin van de Advocatenwet en zoals uitgewerkt in de Leidraad Dekenale Klachtbehandeling buiten behandeling wegens stelselmatig misbruik van klachtrecht door klager.

Deze beslissing is gewezen op 28 maart 2022 door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter.

Plaatsvervangend voorzitter

De beslissing is verzonden op 7 april 2022.