Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:176
Zaaknummer
220284
Inhoudsindicatie
Klacht niet verwezen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van
het Hof van Discipline
van 22 december 2022
in de zaak 220284
naar aanleiding van een klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET VERZOEK
1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar het e-mailbericht van 7 oktober 2022 van klager, waarin klager een klacht heeft ingediend over verweerder. Klager stelt – kort samengevat – dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 46d lid 1 Advocatenwet.
1.2 In een mail van 19 oktober 2022 heeft de griffie van het hof verweerder gevraagd of hij opheldering kan geven over de stelling van klager dat verweerder geen invulling heeft gegeven aan artikel 46d lid 1 Advocatenwet.
1.3 In een brief van 24 oktober 2022 heeft de deken gereageerd:
“(..) Kernachtig samengevat heeft de heer [klager] in het jaar 2021 een viertal klachten ingediend, welke eind 2021 alle vier waren onderzocht en afgehandeld. In drie dossiers is geen griffierecht voldaan, zodat deze dossiers geen vervolg hebben gekregen bij de Raad van Discipline. In één klachtdossier is - onder protest - griffierecht betaald. Dit klachtdossier is op 12 januari 2022 voorgelegd aan Raad van Discipline. De voorzitter van de Raad heeft de heer [klager] op 15 maart 2022 in één klachtonderdeel kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Het andere klachtonderdeel is als kennelijk ongegrond afgewezen. De heer [klager] heeft verzet aangetekend, welk verzet op 18 juli 2022 ongegrond is verklaard. Daarmee is de klacht onherroepelijk afgedaan. (..)
De kwestie was daarmee echter alles behalve afgehandeld. De heer [klager] verlangde vrijstelling van het griffierecht in twee van de drie klachtzaken die zonder doorzending zijn beëindigd en daarnaast verzocht hij restitutie van het griffierecht in de klachtzaak die is doorgezonden naar de Raad van Discipline. Dit heeft geleid tot het volgende. De heer [klager] stelt zich op het standpunt dat hij als onvermogende recht heeft op vrijstelling van het griffierecht in tuchtzaken. Ik deel dat standpunt niet en heb hem dat medegedeeld. Mijn mededeling is voor de heer [klager] reden geweest om vijf bestuursrechtelijke procedures te beginnen waarin dit onderwerp centraal stond. De rechtbank Zwolle heeft de heer [klager] (..) op 6 juli 2022 in alle vijf zaken niet-ontvankelijk verklaard omdat het hier gaat om de mededeling van feitelijke aard waartegen geen bezwaar of beroep openstaat. De heer [klager] heeft voorts hoger beroep ingesteld bij de Raad van State (..). Recent, te weten op 8 september 2022, heb ik in één van deze vijf zaken schriftelijk verweer gevoerd. Prompt ontving ik van de heer [klager] een e-mail waarin hij verzocht om toepassing van artikel 46d Advocatenwet, waarmee hij dus feitelijk verzoekt te bemiddelen in afgesloten klachtdossiers. Aan de heer [klager] is te kennen gegeven dat de klachtdossiers waren afgehandeld en dat daarmee de kwestie definitief was afgedaan. Daarna heeft de heer [klager] op 15 september, 23 september en 6 oktober 2022 nog e-mails gezonden waarin hij opnieuw terugkwam op de afgehandelde klachtdossiers. Op al deze e-mails is gereageerd. Steeds is aangegeven dat de klachten zijn afgehandeld. Op 7 oktober 2022 om 12.15 uur heb ik de heer [klager] een "stopbrief' gestuurd. (..)
Nu u de feiten kent, zult u begrijpen dat er geen sprake is van een misverstand. Ik ben inderdaad niet ingegaan op het verzoek van de heer [klager] om te bemiddelen, meen dat ik het verzoek op goede gronden heb geweigerd en zal ook na het lezen van de klacht aan dat verzoek niet tegemoet komen. (..)”.
1.4 Per mail van 18 november 2022 heeft klager hierop gereageerd:
“(..) De klacht jegens de deken van en orde advocaten is dus zodanig dat deze stelselmatig kwalitatief-en nalatig is toepassing te geven aan artikel 46D lid 1 alsook tot heden nalaat in totaliteit en samenhang kwalitatief orde op zaken te stellen inzake het disfungeren van mr. [G] zodanig resulterend dat belanghebbende [klager] rechtstoegankelijkheid verkrijgt gecombineerd met financiële rechtsbijstand ten behoeve van de openstaande vordering meer dan 25.000.-. De belangen van cliënt [klager] en diens recht op civiele toegankelijkheid boven de Euro 25.000,- worden nu benadeling aangedaan vanuit de combinatie disfungeren mr. [G], waarbij de RvR slechts 1 maal toevoeging verstrekt voor 1 onderwerp, en de deken van en orde advocaten. Met als oorzaak het disfungeren van mr. [G] dient de deken orde op zaken te stellen te beginnen toepassen artikel 46D lid 1 en niet zoals tot nu plaatsvindt de belangen van [klager] op zijn beloop te laten. Aan het klaaggedrag van [klager] is niets te verwijten. Het is louter het gevolg vanuit de oorzaak disfungerende advocatuur waarvan deze wel op orde ook niet geklaagd wordt. (..)”.
1.5 In een mail van 9 december 2022 heeft de stafjurist van verweerder gevraagd of deze kwestie door het hof is afgedaan.
2 DE BEOORDELING
2.1 De voorzitter stelt vast dat verweerder de Deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Zeeland-West-Brabant waar hij zelf advocaat is. Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet heeft de voorzitter van het hof de bevoegdheid klachten over dekens te verwijzen naar een deken van een andere orde om onderzoek te verrichten. De voorzitter ziet echter aanleiding het verzoek buiten behandeling te stellen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2 Uit de stukken leidt de voorzitter af dat verweerder de klachten van klager heeft onderzocht en afgehandeld. Het griffierecht in één klachtdossier is wel door klager betaald, waarna de zaak aan de Raad van Discipline (hierna de raad) is voorgelegd en door de raad is behandeld. In drie andere klachtdossiers heeft klager geen griffierecht betaald, waardoor deze dossiers geen vervolg hebben gekregen bij de raad. Verwijzing naar een andere deken voor onderzoek heeft in dit geval geen zin, omdat niet valt in te zien wat de deken naar wie de klacht verwezen zou moeten worden te onderzoeken heeft. Uit artikel 46e Advocatenwet volgt immers dat een klager griffierecht behoort te betalen voordat een klacht ter kennis van de raad wordt gebracht. Het verzoek om verwijzing wordt dan ook afgewezen.
2.3 Verder is de voorzitter van het hof er ambtshalve mee bekend dat klager eerder klachten tegen dekens heeft ingediend. In een brief van de voorzitter van het hof van 29 mei 2018 (referentie 180000) staat onder meer het volgende vermeld:
“(..) Ik moet u er echter op wijzen dat u al vele jaren met (onder meer) het hof correspondeert over dezelfde kwestie(s), zonder dat dat tot enig resultaat leidt. U wilt zich er niet bij neerleggen dat een aantal zaken definitief is afgedaan. Dergelijke correspondentie kost het hof echter onevenredig veel tijd, ook omdat steeds opnieuw moet worden nagezocht hoe zaken in het verleden zijn verlopen. Het is niet meer verantwoord dat het hof al die tijd besteedt ten koste van de eigenlijke taken van het hof. Daarom zal hierna niet meer op vervolgcorrespondentie van u over vergelijkbare en aanverwante kwesties, of in verband met dit bericht, worden gereageerd; deze zal zonder beantwoording terzijde worden gelegd wegens misbruik van (klacht)recht. (..)”.
2.4 Gelet op het voorgaande moet klager er rekening mee houden dat volgende klachten over dekens die hun taak uitoefenen niet meer in behandeling worden genomen wegens misbruik van klachtrecht.
3 BESLISSING
De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline:
3.1 wijst af het verzoek om verwijzing van de klacht naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling.
Deze beslissing is gewezen op 22 december 2022 door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter.
Plaatsvervangend voorzitter
De beslissing is verzonden op 22 december 2022