Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:402
Zaaknummer
22-783/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 december 2022 in de zaak 22-783/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 5 oktober 2022 met kenmerk K 21/152 door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief van de stafjurist van het dekenbureau, met twee bijlagen, van 11 oktober 2022. 1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is op enig moment in conflict geraakt met zijn ex-partner over, kort gezegd, de gezamenlijke woning van partijen. De ex-partner van klager is in dit geschil bijgestaan door verweerster. 1.2 Meerdere onderhandelingspogingen hebben niet tot overeenstemming geleid, waarop klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. L, een kort geding is gestart. 1.3 Op 4 november 2021 heeft er een zitting plaatsgevonden bij rechtbank Gelderland. De rechter heeft de zitting geschorst om te bezien of partijen onderling alsnog tot een oplossing konden komen. Tijdens deze schorsing zijn partijen overeengekomen dat zij de schikkingsonderhandelingen wilden voortzetten. De rechter heeft de zaak aangehouden in afwachting van die onderhandelingen. 1.4 Na de zitting hebben partijen de onderhandelingen hervat en getracht om wederzijdse instemming te bereiken. Hiertoe zijn er meerdere e-mails gewisseld tussen partijen. 1.5 In één van die e-mails d.d. 5 november 2021 heeft verweerster het volgende aan mr. L geschreven:
‘’Naar aanleiding van de zitting in kort geding hebben partijen gister mondelinge overeenstemming bereikt over de woning ten aanzien van de taxatie en de mogelijke overname door cliënte. De mondelinge afspraken komen op grote lijnen overeen met het voorstel dat u eerder namens u cliënt hebt toegezonden. Reden waarom het mij praktisch lijkt dat u de concept vso opstelt? Ik ontvang graag zo spoedig mogelijk het concept zodat ik deze kan bespreken met cliënte.’’
1.6 Bij e-mail van 8 november 2021 heeft mr. L daarop namens zijn cliënte als volgt gereageerd:
‘’Naar aanleiding van de zitting van 4 november jl. hebben cliënten overeenstemming bereikt over de wijze waarop de taxatie van hun gemeenschappelijke woning tegen de actuele waarde in het economisch verkeer dient plaats te vinden. Ik heb de bereikte overeenstemming in deze brief uitgewerkt. Graag verneem ik of uw cliënte zich hierin kan vinden.’’
1.7 Bij e-mail van 11 november 2021 heeft verweerster aan mr. L het volgende geschreven:
‘’Bijgaand de door cliënte aangepaste versie van de concept overeenkomst. Ik hoor graag of de overeenkomst akkoord is waarna partijen deze kunnen ondertekenen en de rechtbank kan worden geïnformeerd.’’
1.8 Diezelfde dag heeft mr. L per e-mail aan verweerster als volgt gereageerd:
‘’Een snelle lezing van het kennelijk door uw cliënte aangepaste document, doet mij concluderen dat zij de overeenkomst op diverse onderdelen substantieel heeft gewijzigd. Haar wijzigingen zijn zo niet met elkaar besproken tijdens de schorsing en zijn ook niet overeengekomen. Voorts stelt zij thans een aantal zeer onredelijke eisen. Ik verzoek u dan ook om uw cliënte hierop aan te spreken en zelf de regie van deze overeenkomst ter hand te nemen. Uw cliënte kan die thans niet eenzijdig dicteren.’’
1.9 Bij e-mail van 16 november 2021 heeft verweerster aan mr. L onder andere het volgende geschreven:
‘’Cliënte heeft mij gevraagd een pas op de plaats te maken en zij wil graag zelf rechtstreeks met u overleggen over de inhoud van de concept overeenkomst naar aanleiding van de kort geding zitting.’’
1.10 Mr. L heeft daarop contact gehad met de cliënte van verweerster, maar ook hierin werd geen overeenstemming bereikt, waarop mr. L verweerster heeft verzocht om de onderhandelingen namens haar cliënte te hervatten. 1.11 Zowel (de cliënte van) verweerster als mr. L hebben gedurende de periode tot en met eind november 2021 de vaststellingsovereenkomst verschillende keren met aanpassingen (opnieuw) aan elkaar voorgelegd. Partijen zijn echter niet tot overeenstemming gekomen. 1.12 Op 21 november 2021 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken van de orde van advocaten Gelderland. 1.13 Ook na het indienen van de klacht is nog gecorrespondeerd tussen partijen, maar tot een schikking heeft dit niet geleid.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet mee te werken aan een minnelijke oplossing c.q. zich onvoldoende in te spannen om onderling tot een minnelijke regeling te komen.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Zij heeft veel overleg gehad met de advocaat van klager en haar eigen cliënte. Verweerster heeft zich ingespannen om alle partijen ertoe te bewegen alsnog tot een overeenstemming te komen, wat niet is gelukt en heeft geresulteerd in een uitspraak van de rechtbank. Op de gang tijdens de zitting van 4 november 2021 zijn de schikkingsonderhandelingen gestart. De cliënte van verweerster was bereid om mee te werken aan de taxatie van de woning, onder nog nader overeen te komen voorwaarden. Het debat over de voorwaarden was nog niet geëindigd, maar vanwege tijdsgebrek heeft de voorzieningenrechter vervolgens partijen weer naar binnen geroepen en de opdracht gegeven de voorwaarden nader uit te werken en de eventueel getroffen minnelijke regeling binnen een week na de zitting aan de rechtbank toe te zenden. Met andere woorden, er was op 4 november 2021 (noch ter zitting, noch tijdens de schorsing) nog geen minnelijke regeling getroffen omdat er geen overeenstemming bestond over de (essentiële) voorwaarden voor de taxatie van de woning. Tijdens de zitting van 4 november 2021 was dus nog geen algehele overeenstemming ontstaan. Partijen zaten op de goede weg, maar zijn er uiteindelijk niet in geslaagd en hebben daar een aandeel in, hetgeen niet aan de advocaten en de inspanningen van hen heeft gelegen.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. 4.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182). 4.3 Klager verwijt verweerster dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om tot een minnelijke regeling te komen. De voorzitter stelt voorop dat een advocaat daar waar mogelijk en in het belang van haar cliënt voor ogen moet houden om een geschil door middel van een schikking op te lossen. Dat volgt ook uit gedragsregel 5. Deze gedragsregel behelst echter geen verplichting om tot een schikking te komen. Het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Indien het niet lukt om een regeling te bereiken en de cliënt wil procederen, is het alleszins gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt tegemoetkomt. 4.4 De voorzitter is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat verweerster tijdens een schorsing van de zitting over een schikking heeft onderhandeld en daarna veelvuldig met de advocaat van de wederpartij heeft gecorrespondeerd om tot een schikking te komen. Gelet daarop kan niet worden gesteld dat verweerster zich in strijd met gedragsregel 5 onvoldoende heeft ingespannen om tot een minnelijke regeling te komen. Daarbij acht de voorzitter mede van belang dat - anders dan door klager is betoogd - niet is gebleken dat in het gesprek tijdens de schorsing van de zitting volledige overeenstemming tussen partijen was bereikt, die uitsluitend schriftelijk vastgelegd behoefde te worden. Er moest over diverse voorwaarden nog nader overlegd worden en dat heeft uiteindelijk geen (definitieve) overeenstemming opgeleverd. Dit valt te betreuren, maar kan verweerster niet (tuchtrechtelijk) worden aangerekend. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 29 december 2022