Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:399

Zaaknummer

22-103/AL/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een curator. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 april 2022 in de zaak 22-103/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 8 februari 2022 met kenmerk 2021KNN145/1565713, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is als een van de vennoten van VOF Glaszettersbedrijf B failliet verklaard op 11 april 2017, waarbij mr. B is benoemd tot curator. 1.2 Door J. van D is (zonder onderliggende stukken) een vordering op klager bij de curator ingediend. 1.3 Deze vordering is niet erkend en door verweerder op de lijst van (voorlopig) betwiste vorderingen geplaatst. De curator beschikte niet over het adres van Van D. 1.4 De woning van klager is als actiefpost in het faillissement verkocht. 1.5 Omdat klager het niet eens was met de verkoop van de woning heeft hij een klacht ingediend bij de rechter-commissaris. Bij brief van 14 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris op de klacht gereageerd en geconcludeerd dat de curator steeds juist heeft gehandeld. 1.6 Op 8 juli 2021 heeft er een verificatievergadering plaatsgevonden, waarop is bepaald dat Van D moest worden opgeroepen. Tevens is bepaald dat er een nadere verificatievergadering zal worden gehouden op 24 augustus 2021. 1.7 Nadat er contact met Van D tot stand was gekomen en was gebleken dat klager ook een vordering op Van D had, is er in samenspraak met de advocaat van klager, mr. P, een schikking tot stand gekomen inzake de vorderingen over en weer. Deze schikking is op 24 augustus 2021 goedgekeurd door de rechter-commissaris. 1.8 Het faillissement is beëindigd vanwege de homologatie van een akkoord met de schuldeisers. 1.9 Op 26 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft de ingediende vordering van J. van D opgenomen op de lijst van schuldeisers terwijl verweerder niet heeft kunnen vaststellen of J. van D een vordering heeft. b) Op basis van de gegevens op de lijst van schuldeisers heeft verweerder ten onrechte besloten de woning van klager te verkopen.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft de vordering van J. van D geplaatst op de lijst van (voorlopig) betwiste vorderingen en dus niet erkend. Er is geen verband tussen de vordering van en op J. van D en de verkoop van de woning van klager. Via de rechtbank heeft verweerder het adres van J. van D kunnen achterhalen. Om een mogelijke renvooiprocedure te voorkomen, is het schikkingsvoorstel tot het over en weer verlenen van kwijting gedaan. Deze schikking is goedgekeurd door de rechter-commissaris en op de verificatievergadering waarop klager en diens advocaat aanwezig waren, besproken. Laatstgenoemden hebben geen bezwaar tegen de schikking geuit. Van paulianeus handelen is geen sprake.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. 4.2 Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Tot slot speelt een rol dat het aan de civiele rechter is om te beslissen in civielrechtelijke geschillen waarin een curator in die hoedanigheid betrokken raakt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. Slechts wanneer een curator in een civielrechtelijk geschil een standpunt zou innemen dat in redelijkheid niet verdedigbaar is, zou sprake kunnen zijn van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. 4.3 Verweerder heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken aangevoerd dat hij de vordering van J. van D op de lijst van (voorlopig) betwiste vorderingen heeft geplaatst en dus niet heeft erkend. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat er geen verband bestaat tussen de vordering van en op J. van D en de verkoop van de woning van klager. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van verweerder is niet gebleken dat de feiten die klager aan zijn verwijten ten grondslag legt juist zijn. Dat heeft tot gevolg dat de juistheid van de verwijten en daarmee de gegrondheid van de klachtonderdelen niet vast is komen te staan. De voorzitter acht verder van belang dat klager deze verwijten eerder ook al aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd en de rechter-commissaris daarover heeft geoordeeld dat verweerder steeds juist heeft gehandeld. 4.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen is de advocatuur wordt geschaad. Dat betekent dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond zal worden verklaard. 

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.

Griffier                                                                                                       Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier) Verzonden d.d. 25 april 2022