Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-02-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:389
Zaaknummer
21-952/AL/NN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2022 in de zaak 21-952/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord Nederland (hierna: de deken) van 25 november 2021 met kenmerk 2021 KNN055/1397449, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is in een echtscheidingsprocedure gewikkeld met mevrouw M. van H, die wordt bijgestaan door verweerster. Klager wordt bijgestaan door mr. De H. Klager en Van H hebben twee minderjarige kinderen. 1.2 Op 10 februari 2021 heeft verweerster een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvorderingen ingediend, welk verzoekschrift op 22 februari 2021 door de deurwaarder aan klager is betekend. 1.3 Voorafgaand aan dit verzoekschrift heeft verweerster namens haar cliënte een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend dat is behandeld door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op de zitting van 18 januari 2021. 1.4 Naast de echtscheidingsprocedure speelde er een beroep van klager in een bestuursrechtelijke zaak. In deze zaak vond er op 14 januari 2021 een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland plaats, waarbij ook verweerster en haar cliënte aanwezig waren als belanghebbende. 1.5 Op 28 april 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft zich racistisch gedragen jegens klager door niet naast klager te willen gaan zitten bij de mondelinge behandeling op 14 januari 2021. b) Verweerster heeft met haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen de verbinding tussen klager als vader en de kinderen verbroken. Er is geen voorlopige omgangsregeling vastgesteld.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 3.2 Op de zitting van 14 januari 2021 dienden klager en verweerster conform de coronarichtlijnen plaats te nemen op stoelen die op 1,5 meter of meer afstand stonden. Klager wilde plaatsnemen op een stoel die op minder dan 1,5 meter afstand stond van de stoel van verweerster. Er was ook geen “kuch scherm” geplaatst. Mogelijk heeft verweerster opgemerkt dat de afstand onvoldoende was. De rechter heeft klager verwezen naar een andere stoel op meer afstand. 3.3 Klager heeft zich bij de behandeling van de voorlopige voorzieningen niet laten bijstaan door een advocaat. Er is namens klager geen omgangsverzoek ingediend. De rechtbank kon hiertoe dus ook niet beslissen. Namens haar cliënte is richting de huidige advocaat van klager herhaaldelijk het voorstel gedaan om omgang te laten plaatsvinden via het zogenaamde BOCS-traject, doch hier is niet op gereageerd. Gelet hierop valt verweerster niets tuchtrechtelijk te verwijten.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Ad klachtonderdeel a) 4.2 Verweerster heeft over de zitting van 14 januari 2021 verklaard dat de rechter - mogelijk op haar verzoek - klager heeft verwezen naar een andere stoel vanwege de geldende coronarichtlijnen. Klager heeft deze verklaring over de gang van zaken op die zitting niet weersproken. De juistheid van het verwijt dat verweerster zich schuldig zou hebben gemaakt aan racisme, is gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster niet komen vast te staan. Ook overigens is op geen enkele wijze gebleken dat verweerster zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.Ad klachtonderdeel b) 4.3 Als advocaat van de wederpartij stond het verweerster vrij om het verzoekschrift voorlopige voorziening in te dienen. Op grond van wat verweerster naar voren heeft gebracht - waaronder de omstandigheid dat er namens klager geen omgangsverzoek is ingediend en er door de cliënte van verweerster wel degelijk voorstellen zijn gedaan om omgang te laten plaatsvinden - valt niet in te zijn waarom het nu juist verweerster tuchtrechtelijk te verwijten valt dat er geen omgangsregeling tot stand is gebracht. Dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022. Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 februari 2022