Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:387

Zaaknummer

22-686/AL/MN

Inhoudsindicatie

De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2022 in de zaak 22-686/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 30 augustus 2022 met kenmerk Z 1874196/FB/sd, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerster heeft de ex-partner van klager bijgestaan in diverse procedure, waaronder twee kortgedingen. 1.2 Bij dagvaarding van 30 april 2019 is namens de cliënte van verweerster gevorderd dat klager de huurwoning van partijen zal verlaten, de inboedel ter vrije beschikking te stellen en dat hij zich laat uitschrijven van het betreffende adres. 1.3 Op 7 mei 2019 heeft verweerster aan de rechtbank de betekende dagvaarding, producties en een aanvullende productie toegezonden. 1.4 De zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Klager is daarin niet bijgestaan door een advocaat. 1.5 Op 16 en 18 mei 2019 heeft klager een brief aan de rechtbank geschreven ter aanvulling van zijn mondelinge verweer. 1.6 Bij vonnis van 29 mei 2019 is klager veroordeeld om de woning te verlaten, de woning en de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan zijn ex-partner te stellen en de woning niet meer te betreden. 1.7 Vervolgens is klager een kort geding gestart tot afgifte van de inboedelgoederen. 1.8 Verweerster heeft namens de ex-partner van klager op 23 augustus 2019 een conclusie van antwoord ingediend en in reconventie gevorderd dat klager bepaalde goederen dient af te geven, herstelkosten betreffende de auto dient te betalen en een openstaand bedrag aan kinderopvangkosten dient te voldoen. 1.9 Voorafgaande aan het kort geding hebben verweerster en de advocaat van klager geprobeerd de zaak te schikken (bijlage bij de klacht). 1.10 Tussen klager en zijn ex-partner is thans nog een procedure aanhangig over wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In januari 2022 heeft daarin een zitting plaatsgevonden en zijn partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod. 1.11 Op 5 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) het verstrekken van valse en misleidende informatie aan de rechtbank; b) relevante informatie te verzwijgen en bewijs verborgen te houden om zo een gunstige uitkomst van uw zaken te krijgen; c) het verstrekken van valse informatie aan overheidsinstanties; d) betrokken te zijn bij het op onrechtmatige wijze verkrijgen van privé-informatie van hem, die vervolgens in een rechtszaak tegen hem gebruikt is.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdeel a) 4.2 Klager stelt dat verweerster in de dagvaarding onterechte beschuldigingen heeft geuit en valse documenten heeft overgelegd. De voorzitter is van oordeel dat op grond van de stukken niet is gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat verweerster bewust onwaarheden te berde heeft gebracht, noch dat zij had moeten weten dat de informatie die zij namens haar cliënte in het geding heeft gebracht onjuist zou zijn. Zij hoefde niet te twijfelen aan de juistheid van de van haar cliënte afkomstige informatie. De voorzitter overweegt voorts dat het aan de civiele rechter is om een oordeel te geven over de door de beide partijen ingenomen standpunten; niet aan de tuchtrechter. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b) 4.3 Klager verwijt verweerster dat zij relevante informatie heeft verzwegen en bewijs verborgen heeft gehouden. Klager heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat verweerster in de procedure over de zorgregeling op de zitting van de rechtbank heeft verklaard dat zij in november 2021 een brief aan klager heeft gestuurd. Volgens klager heeft hij deze brief echter nooit heeft ontvangen. Klager is van mening dat verweerster de brief aangetekend had moeten versturen en dat de brief ook naar zijn advocaat had moeten worden gezonden. 4.4 De raad is van oordeel dat het verweerster vrij stond om te melden dat zij de brief aan klager had gezonden. Verweerster was niet verplicht om deze brief aangetekend te versturen en uit de stukken is niet gebleken dat verweerster op het moment van het verzenden van de brief wist of had moeten weten dat klager door een advocaat werd bijgestaan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is dan ook geen sprake. Dat verweerster klager op een zitting in een kwaad daglicht heeft gezet, is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster niet vast komen te staan. Gelet op het voorgaande wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard.Klachtonderdelen c) en d) 4.5 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het is aan de klager om de feiten waarop hij zijn klacht baseert voldoende aannemelijk te maken. Dat heeft klager niet gedaan. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerster valse informatie aan overheidsinstanties heeft verstrekt. Verweerster heeft uitgelegd dat zij op grond van het procesreglement verplicht is om van ieder stuk dat zij in een gerechtelijke procedure bij de rechtbank indient, een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming te sturen. Dat heeft zij ook in deze zaak gedaan. Dat deze berichten aan de Raad voor de Kinderbescherming feiten bevatten waarvan verweerster wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn, is niet gebleken. Ook is op geen enkele wijze vast komen te staan dat verweerster betrokken is geweest bij het op onrechtmatige wijze verkrijgen van privé-informatie over klager. Klachtonderdelen c) en d) worden dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.

Griffier                                                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 14 november 2022