Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:377
Zaaknummer
22-003/AL/OV
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Diverse verwijten over de dienstverlening. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2022 in de zaak 22-003/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 6 januari 2022 met kenmerk 1220839, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerster heeft klager vanaf medio april 2018 bijgestaan in een procedure in hoger beroep. De procedure handelde over de vraag of klager jegens zijn wederpartij onrechtmatige concurrentie had gepleegd. In eerste instantie waren de vorderingen van de wederpartij tegen klager afgewezen. 1.2 Op 12 april 2018 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. Verweerster heeft de opdracht bevestigd in een brief van 16 april 2018. 1.3 Bij arrest van 26 mei 2020 heeft het hof ‘s-Hertogenbosch de vorderingen van de wederpartij toegewezen en zijn klager en twee andere personen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van ruim € 10.000,- (waarbij de nadere schade zal worden vastgesteld in een schadestaatprocedure). 1.4 Op 10 augustus 2020 heeft klager een brief van de deurwaarder ontvangen met daarin de mededeling dat klager binnen veertien dagen een bedrag van € 10.429,32 diende over te maken bij gebreke waarvan executiemaatregelen zouden volgen, waaronder het verkopen van zijn woning. 1.5 Klager heeft zich daarop tot verweerster gewend, die klager heeft verteld dat zij geen mogelijkheden meer zag om hem bij te staan. 1.6 Bij brieven van 24 juli en 18 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft onvoldoende nota genomen van klager. Klager is voor een kennismakingsgesprek bij verweerster op kantoor geweest. Hij heeft toen het dossier achtergelaten. Er is toen afgesproken dat klager op een nader tijdstip terug zou komen om de zaak te bespreken. Dit is echter nooit gebeurd. Het gevolg is dat klager het hoger beroep heeft verloren. b) Op 18 mei 2020 heeft klager een mail gestuurd aan verweerster met de vraag wanneer de zaak zou dienen. Als antwoord kreeg hij dat de zaak was aangehouden tot 7 juli 2020. Op 20 mei 2020 is echter al uitspraak gedaan. c) Verweerster kan niet aantonen dat zij bij het hof aanwezig is geweest om klager te vertegenwoordigen. d) Door verweerster zijn niet de juiste stukken aangeleverd in de procedure, terwijl de tegenpartij wel de punten en stukken heeft aangeleverd. e) Verweerster heeft zich onprofessioneel gedragen. Klager heeft verweerster op 18 augustus 2020 gebeld. Zij was in bespreking en zou klager terugbellen. Dit heeft ze niet gedaan.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 3.2 Klager en verweerster hebben elkaar op 12 april 2020 uitgebreid gesproken. Klager heeft toen uitgebreid zijn verhaal kunnen doen. Het is onjuist dat klager nadien nog eens zijn verhaal zou doen. Partijen hebben vervolgens regelmatig en uitgebreid contact gehad. Dat contact was ook altijd goed, dat blijkt ook uit de e-mailcorrespondentie. Het is voorts onjuist dat klager als gevolg van dit (onterechte) verwijt het hoger beroep heeft verloren. Verweerster heeft haar taak als advocaat van klager met nauwgezetheid en inzet verricht.Klachtonderdeel b) 3.3 Het hof heeft meermaals de datum voor het wijzen van arrest uitgesteld. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerster klager telkens per e-mail op de hoogte bracht van het feit dat het hof de datum voor arrest had verschoven naar een later tijdstip. Klager heeft haar op 18 mei 2020 niet gemaild. De gestelde e-mail heeft klager ook niet bijgevoegd. Verweerster heeft klager uit eigen initiatief per e-mail van 18 mei 2020 op de hoogte gebracht dat het hof het wijzen van arrest wederom van 12 mei 2020 had aangehouden tot 7 juli 2020. Het hof heeft uiteindelijk op 26 mei 2020 al arrest gewezen.Klachtonderdeel c) 3.4 Er is geen zitting geweest. Het hof heeft in geen van de fases van het hoger beroep een zitting bevolen.Klachtonderdeel d) 3.5 Het is onjuist dat verweerster niet de juiste stukken heeft aangeleverd. Deze stellingen worden ook niet door klager onderbouwd. Cassatieadvocaat mr. A. heeft bij e-mail van 23 juli 2020 aan klager een cassatieadvies gezonden. Mr. A. heeft uitgebreid gemotiveerd waarom hij geen mogelijkheden ziet tot cassatie. Niet blijkt dat dit komt doordat verweerster klager niet goed zou hebben bijgestaan in het hoger beroep. Voorts blijkt hieruit niet dat verweerster verkeerde stukken zou hebben aangeleverd.Klachtonderdeel e) 3.6 Verweerster heeft van klager het e-mailbericht van de deurwaarder ontvangen op 16 augustus 2020. Er zou contact zijn op 18 augustus 2020. Klager was niet te bereiken en hem is verzocht zelf te bellen. Daarop verscheen hij op het kantoor van verweerster. Zij heeft hem te woord gestaan, waarbij ook melding werd gemaakt van de klacht die klager had ingediend. Verweerster deelde klager mee dat zij geen grondslag zag voor een executiegeschil en klager niet zou bijstaan daarin. Dit alles is door verweerster aan klager bevestigd in een mailbericht op 18 augustus 2020.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 4.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).Ad klachtonderdeel a) 4.3 Het verwijt van klager aan verweerster dat een afgesproken overleg tussen hen nooit heeft plaatsgevonden, heeft klager niet onderbouwd en is door verweerster gemotiveerd betwist. Daarom is dit verwijt niet vast komen te staan. Ook de stelling van klager dat hij het hoger beroep heeft verloren omdat dat gesprek niet heeft plaatsgevonden, is niet onderbouwd. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.Ad klachtonderdeel b) 4.4 Klager verwijt verweerster dat zij als reactie op zijn e-mail doorgaf dat de zaak tot 7 juli 2020 was aangehouden, terwijl op 20 mei 2020 al door het hof uitspraak werd gedaan. Verweerster heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken de gang van zaken uitgelegd. Zij heeft betwist dat zij de door klager genoemde e-mail van 18 mei 2020 heeft ontvangen. Ook overigens is op grond van het dossier niet gebleken dat verweerster deze e-mail heeft ontvangen. Op grond van het door verweerster overgelegde arrest blijkt voorts dat dit op 26 mei 2020 en niet op 20 mei 2020 is gewezen. Mede gelet op dit verweer van verweerster valt niet in te zien in welke zin verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt.Ad klachtonderdeel c) 4.5 Klager stelt dat verweerster niet kan aantonen dat zij bij het hof aanwezig is geweest om klager te vertegenwoordigen. Verweerster heeft aangevoerd dat er in deze zaak geen zitting bij het hof heeft plaatsgevonden. Ook uit de stukken in het dossier - waaronder het arrest van het hof van 26 mei 2020 - blijkt niet dat er een zitting is geweest. Gelet daarop is de voorzitter van oordeel dat verweerster ook met betrekking tot dit verwijt niet klachtwaardig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.Klachtonderdeel d) 4.6 Ook het verwijt dat verweerster niet de juiste stukken heeft aangeleverd, heeft klager niet onderbouwd en is gemotiveerd door verweerster betwist. Daarom is dit verwijt niet vast komen te staan. Ook uit het arrest van het hof en uit het cassatieadvies van mr. A. - waarnaar klager in dit klachtonderdeel heeft verwezen - volgt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster niet de juiste stukken heeft aangeleverd. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel e) 4.7 Klager stelt dat verweerster zich onprofessioneel heeft gedragen, onder meer door hem niet terug te bellen. Verweerster heeft hierover aangevoerd dat zij hem wel heeft gebeld maar dat hij niet bereikbaar was en dat zij hem daarom heeft verzocht om haar terug te bellen. De voorzitter is van oordeel dat de feiten die klager aan zijn verwijten in de richting van verweerster ten grondslag legt wel vast moeten staan om over de klachtwaardigheid daarvan een oordeel te kunnen vellen. Nu de juistheid van de stellingen van klager ten aanzien van dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan, moet ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.Conclusie 4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 4 april 2022