Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:361

Zaaknummer

22-761/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Het was de eigen verantwoordelijkheid van verweerder om te bepalen dat hij niet de integrale versie van het concept-verzoekschrift van klaagster wilde indienen. Dat heeft hij haar duidelijk uitgelegd en haar ook verschillende opties voorgelegd. Alhoewel op enig moment over de inhoud van het verzoekschrift overeenstemming bestond, was dat niet over het moment van indiening daarvan. Gezien de aantijgingen van klaagster over zijn belangenbehartiging mocht verweerder zich daarna onttrekken wegens de in zijn visie ontstane vertrouwensbreuk. Dat heeft hij op zorgvuldige wijze gedaan. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2022 in de zaak 22-761/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 23 september 2022 met kenmerk Z 1677948/FB/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in verschillende familierechtelijke kwesties. 1.2 Per e-mail van 7 september 2021 heeft verweerder zijn eerste concept-verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijfplaats c.q. herstel in het ouderlijk gezag ter goedkeuring aan klaagster gezonden. 1.3 Op 8 september 2021 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat zij een aantal wijzigingen in het concept noodzakelijk vindt en dat zij daarop na bestudering later bij verweerder zal terugkomen. 1.4 Op 23 september 2021 heeft verweerder zijn opdrachtbevestiging ter ondertekening aan klaagster gezonden. 1.5 Op 28 september 2021 heeft verweerder klaagster verzocht om zijn opdrachtbevestiging alsnog te ondertekenen. Dezelfde dag heeft klaagster aan verweerder gevraagd om de in de opdrachtbevestiging door haar geconstateerde fouten aan te passen met de toezegging dat zij de aangepaste opdrachtbevestiging daarna zal ondertekenen. 1.6 Op 29 september 2021 heeft verweerder een aangepaste opdrachtbevestiging gestuurd en klaagster verzocht om die ondertekend terug te sturen. 1.7 Per e-mail van 17 december 2021 heeft klaagster aan verweerder haar versie van het verzoekschrift toegestuurd en heeft zij hem onder meer geschreven:

“(…) Ik vraag u om te lezen en mijn versie ongewijzigd laten.

Mijn versie naast uw versie naar rechtbank sturen aub voor 23 december 2021 . Van uw versie heb ik sommige punten verwijderd, ik vraag u om te controleren wat ik heb verwijderd. Ik vraag u om punten die heb ik verwijderd of grotendeels veranderd in uw verzoekschrift ook te verwijderen.

Ik stuur u nog pleitnota.”

1.8 In zijn e-mail van 20 december 2021 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij aan de slag gaat met de aanpassingen. Hij heeft klaagster voorgesteld zijn versie van het verzoekschrift in stand te laten en de versie van klaagster als productie aan te hechten. Ook heeft verweerder gemeld dat als klaagster niet met dat voorstel wilde instemmen, hij voorstelt om de beide versies van het verzoekschrift te redigeren tot een gezamenlijk stuk maar met de mededeling dat dat niet meer zal lukken voor zijn vakantie. Diezelfde dag heeft klaagster per e-mail aan verweerder laten weten dat zij niet instemt met het door hem gedane voorstel en heeft zij verzocht om telefonisch contact met verweerder. Na het daaropvolgende telefonische contact met klaagster heeft verweerder per e-mail van diezelfde dag aan klaagster gevraagd om eerst de op 29 september 2021 aangepaste opdrachtbevestiging te ondertekenen en meegedeeld dat hij pas daarna verder zal gaan met haar zaak. Eveneens op diezelfde dag, 20 december 2021, heeft klaagster per e-mail aan verweerder een overzicht van de verschillen in beide versies van het verzoekschrift gestuurd. 1.9 Op 21 december 2021 heeft verweerder op haar verzoek aan klaagster een opnieuw aangepaste opdrachtbevestiging gestuurd. Klaagster heeft geweigerd om die opdrachtbevestiging te ondertekenen. Klaagster heeft verweerder verzocht om haar nog die dag een aangepast concept-verzoekschrift te sturen, omdat het verzoekschrift volgens haar uiterlijk de volgende dag bij de rechtbank moest worden ingediend vanwege de vakantie van verweerder vanaf 23 december 2021. Verweerder heeft een aangepast concept-verzoekschrift aan klaagster gestuurd. 1.10 Op 22 december 2021 is als volgt gecommuniceerd: -  per e-mails van 01.21 uur en 10.05 uur: heeft klaagster aan verweerder laten weten dat in zijn concept-verzoekschrift nog steeds fouten staan zodat zij opnieuw voor hem het verzoekschrift heeft aangepast, met het verzoek om haar versie bij de rechtbank in te dienen; -  per e-mail van 10.56 uur: heeft klaagster aan verweerder onder meer geschreven:

“(…) Uw kennis in mijn zaak is onvoldoende, dit concludeer ik, daarom vraag ik u geen problemen te maken en als ik heb wens dat u schrijft zoals ik heb aangegeven, dat kan met fout zijn schrijven essentie duidelijk is, het is voor mij belangrijk.

In afwachting op uw bericht. Ik heeft u aan dat ik ga niet wachten op aangepaste concept tot 17.00 uur. Ik wacht tot 13.00 uur, dan breng ik alles naar de rechtbank. Ik leeg uit aan de rechtbank stand van zaken.”

-  per e-mail van 13.36 uur: heeft verweerder de opdrachtbevestiging in aangepaste vorm aan klaagster gestuurd en toegelicht waarom het niet nodig is om alle door klaagster gewenste wijzigingen daarin te verwerken. Daarnaast heeft verweerder aan haar laten weten dat hij pas na ontvangst van een ondertekende opdrachtbevestiging het aangepaste concept-verzoekschrift zal indienen; -  per e-mail van 15.13 uur: heeft klaagster aan verweerder toegezegd de nog te ontvangen opdrachtbevestiging te zullen ondertekenen. Ook heeft zij van verweerder geëist dat hij nog die dag het verzoekschrift zal indienen; -  in verschillende daaropvolgende e-mails: heeft verweerder aan klaagster via Valid Sign de opdrachtbevestiging gestuurd ter ondertekening en haar laten weten dat hij het verzoekschrift nog zal aanpassen op door haar aangegeven punten en dat het verzoekschrift ook de dag erna nog kan worden ingediend; -  in de e-mails van 17.54 en 17.56 uur: heeft klaagster ingestemd met verzending van de laatste versie van het verzoekschrift en hem gevraagd om bewijs van indiening ervan; -  per e-mail van 17.58 uur: heeft verweerder aan klaagster laten weten dat het verzoekschrift de dag erna wordt ingediend omdat zijn secretaresse niet meer aanwezig is en het geen probleem is om het verzoekschrift een dag later in te dienen; -  per e-mail van 18.11 uur: heeft klaagster aan verweerder laten weten:

“waarom bent u met ValidSign op tijd en met verzoekschrift niet? Verzoekschrift heeft u getraagd special om tegen mij te zeggen dat uw secretaresse morgen het doet. Ik heb u aangegeven dat ik ben niet akkoore en ik wil dat u dit stuurt want dit is gezag en hoofdverblijf.

In mijn ogen u doet onzorgvuldig uw werk ik heb bewijzen dat u behartig mijn belangen niet.

Ik heb u gebeld zonder resultaat en aangegeven dat dit is de laatste zitting. Ik ga deken inschakelen. Ik vraag u om kort geding over omgang annuleren.”

-  per e-mail van 18.30 uur: heeft verweerder aan klaagster laten weten dat alles is klaargezet voor verzending aan de rechtbank op de volgende dag; -  per e-mail van 21.21 uur: heeft verweerder aan klaagster bericht dat hij meermaals heeft uitgelegd dat geen sprake is van een fatale termijn voor indiening van een verzoekschrift maar dat klaagster dat weigert aan te nemen. Ook heeft hij geconstateerd dat zij nog altijd niet de laatste versie van de opdrachtbevestiging ondertekend heeft geretourneerd. Om die redenen en gezien haar aantijgingen over zijn ondermaatse werkzaamheden heeft hij klaagster meegedeeld dat hij zijn opdracht wegens een vertrouwensbreuk neerlegt en hij zich ook in een nog lopende hoger beroepsprocedure zal onttrekken als haar advocaat. Ook heeft hij klaagster geadviseerd om haar belangen in die procedure door een andere advocaat te laten behartigen en gemeld dat een opvolgende advocaat na zijn vakantie op 3 januari 2022 om dossieroverdracht kan verzoeken. 1.11 Bij brief van 23 december 2021 heeft klaagster zelf het verzoekschrift ingediend, waarna de rechtbank haar in de gelegenheid heeft gesteld het verzoekschrift alsnog op 24 januari 2022 te laten indienen door een advocaat. 1.12 Op 4 januari 2022 heeft verweerder zich onttrokken in de hoger beroepsprocedure bij het Gerechtshof Amsterdam en klaagster daarvan op de hoogte gesteld. 1.13 Bij beschikking van 16 februari 2022 is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingediende verzoekschrift.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) tegen de kennelijke wil van klaagster in het verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijfplaats c.q. herstel ouderlijk gezag niet bij de rechtbank in te dienen; b) zijn werkzaamheden voor klaagster op onzorgvuldige wijze te beëindigen. 2.2 Ter onderbouwing hiervan stelt klaagster dat zij van verweerder als deskundig advocaat mocht verwachten dat hij het verzoekschrift zonder onjuiste informatie zou schrijven en ook dat hij haar verzoek zoals besproken sterker zou aanzetten. Zij heeft verschillende versies van het concept-verzoekschrift meermaals aangepast en aan verweerder gestuurd. Uiteindelijk heeft zij ingestemd met de indiening van de door haar op 22 december 2021 van verweerder ontvangen versie van het verzoekschrift. Daarmee was het verschil van inzicht over de wijze van uitvoering van haar opdracht dus opgelost. Ondanks zijn aanvankelijke toezegging om dat verzoekschrift in te dienen, is hij daarop teruggekomen en heeft hij dat niet gedaan. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met de kennelijke wil van klaagster en geen oog gehad voor haar belangen bij indiening van dat verzoekschrift. Hoe deze gang van zaken door verweerder werd uitgelegd als vertrouwensbreuk en als reden voor zijn onttrekking als advocaat, is volgens klaagster onbegrijpelijk en tuchtrechtelijk laakbaar. In elk geval had verweerder dan met haar moeten overleggen over het moment van zijn onttrekking. Hij had het goedgekeurde verzoekschrift nog moeten indienen zodat de rechtbank haar ontvankelijk had verklaard. Door dat niet te doen, is verweerder tekortgeschoten in zijn belangenbehartiging voor haar. Dat verweerder zich bovendien in niet neutrale bewoordingen heeft onttrokken, is eveneens tuchtrechtelijk laakbaar, aldus klaagster.

3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING Klachtonderdelen a) en b) 4.1 Gelet op de samenhang tussen de verwijten ziet de voorzitter aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen. 4.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen zo nodig wel van betekenis zijn bij bedoelde toets. 4.3 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 14). 4.4 Uit de tussen klaagster en verweerder gevoerde correspondentie, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, is de voorzitter gebleken dat verweerder op 7 september 2021 een eerste concept-verzoekschrift heeft gestuurd. Klaagster heeft daarop op 17 december 2021 inhoudelijk gereageerd door toezending van haar eigen aangepaste versie van het verzoekschrift en met verzoek aan verweerder om haar versie bij de rechtbank in te dienen. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat hij als verantwoordelijk advocaat mocht bepalen dat hij haar versie van het verzoekschrift niet integraal bij de rechtbank wilde indienen. De reden daarvoor heeft hij duidelijk in zijn e mails aan klaagster uitgelegd en hij heeft haar verschillende opties voorgelegd. Op 22 december 2021 is weliswaar tussen partijen overeenstemming bereikt over de definitieve inhoud van het verzoekschrift, maar blijkens de overgelegde e-mails van diezelfde avond niet over de dag van indiening daarvan. Ondanks de uitleg van verweerder in zijn e-mail van 17.58 uur, dat zijn secretaresse het verzoekschrift de volgende dag zou indienen en dat dit geen probleem was wegens het ontbreken van een fatale termijn, heeft klaagster zich daarbij blijkens haar e-mail van 18.11 uur kennelijk niet neergelegd. 4.5 Volgens verweerder vormden die aantijgingen van klaagster, in combinatie met haar eerdere verwijten over onzorgvuldige belangenbehartiging en het ontbreken van een ondertekende opdrachtbevestiging, de aanleiding om zich toen te beraden of hij zijn werkzaamheden voor klaagster nog wel kon doorzetten. Om daarover een zorgvuldige afweging te maken heeft hij om overleg met een partner binnen zijn kantoor gevraagd. In afwachting van dat overleg heeft verweerder nog aan klaagster om 18.30 een e-mail gestuurd met als bijlage de begeleidende brief aan de rechtbank, als ook de in ieder geval te overleggen producties. Na zijn interne overleg heeft verweerder geconstateerd dat hij haar belangen niet verder wilde behartigen wegens het ontbreken van de noodzakelijke vertrouwensband en heeft dat om 21.21 uur uitvoerig aan klaagster toegelicht, aldus verweerder. 4.6 In de hiervoor geschetste omstandigheden diende verweerder zich naar het oordeel van de voorzitter als advocaat van klaagster te onttrekken wegens een in zijn visie ontstane vertrouwensbreuk met haar. Dit heeft hij op zorgvuldige wijze met voldoende neutrale bewoordingen in zijn e-mail van 22 december 2021 om 21.21 uur aan klaagster toegelicht. Hij heeft klaagster daarin ook duidelijk gewezen op de gevolgen van zijn onttrekking per direct en haar geadviseerd om een andere advocaat in te schakelen. Ook heeft verweerder klaagster erop gewezen dat een opvolgend advocaat na terugkeer van zijn vakantie op 3 januari 2022 het dossier kon overnemen. Klaagster heeft er kennelijk voor gekozen om daarna zelf het verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen. Ondanks de door de rechtbank aangeboden periode om uiterlijk op 24 januari 2022 een advocaat het verzoekschrift in te laten dienen, heeft zij dat niet gedaan. Dat zij daardoor niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Zoals hiervoor al overwogen heeft hij heeft zich naar het oordeel van de voorzitter op zorgvuldige wijze en met inachtname van de belangen van klaagster onttrokken als haar advocaat. 4.7 Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft. De beide klachtonderdelen worden dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.

Griffier                                                                                Voorzitter Verzonden d.d. 28 november 2022