Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:355
Zaaknummer
22-711/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk (gebrek aan belang) en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2022 in de zaak 22-711/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster over:verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 6 september 2022 met kenmerk K 22/08, door de raad ontvangen op 6 september 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster en de man hebben een minderjarige dochter. Klaagster en de man zijn verwikkeld in een geschil over de omgang met en zorg voor de dochter. 1.2 Op 23 september 2021 heeft klaagster het volgende geschreven aan verweerster:
“Sinds gisteren zit ik voor de zitting van 27 september zonder advocaat maar begreep op basis van de landelijke civiele dagvaardingszaken ik uitstel zou kunnen krijgen en zoek nu een andere advocaat
Ik las dat u niet vaak zaken op toevoeging aanneemt, heeft u ruimte voor deze zaak?”
1.3 De man werd aanvankelijk bijgestaan door mr. Z. Verweerster heeft de bijstand aan de man op 8 december 2021 van mr. Z overgenomen. 1.4 Op 20 december 2021 heeft mr. M, advocaat van klaagster, onder meer het volgende geschreven aan verweerster:
“(…) Mijn cliënte vertelde mij ook u te hebben aangezocht toen zij onverhoeds zonder advocaat kwam te zitten. Zij heeft u kennelijk een toelichting gegeven van de onderhavige zaak en haar persoonlijke standpunten. Nu kan ik dat niet verifiëren maar cliënte vindt het wel bezwaarlijk dat u voor de wederpartij optreedt als u over persoonlijke informatie van haar beschikt.
Kan u mij vertellen of u dergelijke informatie bezit en hoe tegen het standpunt van mijn cliënte aankijkt?”
1.5 Verweerster heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“(…) Ik kan mij niet herinneren dat ik uw cliënte heb gesproken, laat staan wat wij dan met elkaar hebben besproken. Ik kan ook niets in mijn systemen vinden hierover. Kunt u iets meer toelichting geven? Wanneer en hoe hebben uw cliënte en ik elkaar gesproken? Mocht dit telefonisch zijn geweest met welk nummer heeft zij dan contact gehad met ondergetekende? Dan kan ik mogelijk in mijn telefoon het gesprek terugvinden en controleren of daar toen een telefoonnotitie van is gemaakt. Na ontvangst van uw reactie kan ik een nader standpunt innemen. (…)”
1.6 Op 22 december 2021 heeft verweerster een herinnering gestuurd naar mr. M. 1.7 Op 6 januari 2022 heeft verweerster aan mr. M geschreven dat zij niets meer heeft vernomen naar aanleiding van de berichten van 20 december 2021 en dat zij de bijstand aan de man zal voortzetten. 1.8 Mr. M heeft de volgende dag als volgt gereageerd:
“Mijn cliënte had de volledige e-mailwisseling naar uw kantoor inzake een mogelijke opdracht haar te vertegenwoordigen niet meer paraat maar meent toch stellig haar relaas uitvoerig naar u te hebben gedaan. Helaas kan ik hiermee een verzoek om u te onttrekken niet dringender maken, en respecteer ik vooralsnog uw besluit.
Deze e-mail stuur ik door naar mijn cliënte om verder actie op te ondernemen. (…)”
1.9 Op 17 januari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 1.10 Op 26 januari 2022 heeft mr. M een bericht van klaagster doorgestuurd aan verweerster. Klaagster heeft in haar bericht het volgende geschreven:
“(…) Ik ben van mening dat het ethisch verwerpelijk is dat de nieuwe advocaat aanblijft, het is haar keuze om de waarheid hierover te ontkennen. Ik zal onderzoeken bij de Orde wat hieraan gedaan kan worden. (…)”
1.11 Verweerster heeft dezelfde dag aan mr. M laten weten dat zij geen herinneringen heeft aan contact met klaagster en dat zij daarvan ook niets kan terugvinden. 1.12 In het klachtdossier bevinden zich de zittingsaantekeningen van de rechtbank van een op 3 maart 2022 gehouden zitting. Uit de aantekeningen blijkt dat klaagster heeft verzocht om aanwezigheid van parketpolitie tijdens de zitting en dat de rechter de situatie heeft ingeschat “als voldoende veilig als ze op de gang blijven”. 1.13 Bij beschikking van 3 maart 2022 heeft de rechtbank de dochter onder toezicht gesteld. De beslissing is op de zitting mondeling uitgesproken en later op schrift gesteld. 1.14 Namens klaagster is na de zitting op 3 maart 2022 een wrakingsverzoek ingediend. 1.15 Op 7 april 2022 heeft klaagster bij de deken een tweede klacht ingediend over verweerster. Deze is door de deken gevoegd bij de eerdere klacht. De klachten zijn als een dossier aan de raad voorgelegd.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a) Klaagster heeft verweerster verzocht om haar advocaat te zijn. Klaagster heeft op dat verzoek niets vernomen. Verweerster is vervolgens wel gaan optreden voor de man. b) Verweerster heeft zich niet gesteld in het hoger beroep en zij heeft handelingen verricht die buiten de bodemprocedure vallen. c) Verweerster heeft stukken verstuurd waarin een minderjarige met voornamen, achternaam en geboortedatum wordt genoemd. Door dit handelen van verweerster is er sprake van een grote misstap op grond van de AVG. d) Verweerster heeft zich gemengd in een veiligheidsverzoek van de piketpolitie. e) Verweerster heeft de procedure bij de rechtbank ondermijnd, omdat de uitspraak van de wrakingskamer nog moest volgen. De rechtbank moest nog reageren op OTS vraag en er was nog mogelijkheid tot hoger beroep. Verweerster e-mailde in de tussentijd iedereen al vertrouwelijke stukken om partijen te beïnvloeden.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer verweer gevoerd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.Ad klachtonderdeel a) 4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich niet kan herinneren dat zij contact heeft gehad met klaagster. Zij kan daarvan ook geen digitaal spoor vinden. 4.3 De voorzitter overweegt dat uit het dossier slechts blijkt dat klaagster op 23 september 2021 per e-mail bij verweerster heeft geïnformeerd of verweerster haar zou willen bijstaan. Verweerster betwist dat zij verder enige informatie van klaagster heeft ontvangen en klaagster heeft – ondanks hiertoe door verweerster te zijn uitgenodigd – geen enkel aanknopingspunt kunnen verschaffen waaruit kan worden afgeleid dat verweerster enige voor de zaak inhoudelijk relevante informatie heeft ontvangen. Klaagster heeft haar stelling dat het verweerster niet vrij stond om de man bij te staan hiermee onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel b) 4.4 Verweerster heeft toegelicht waarom zij zich niet namens de man heeft gesteld in het hoger beroep. Op grond van die toelichting valt niet in te zien wat verweerster tuchtrechtelijk valt te verwijten. Aan een beoordeling daarvan komt de voorzitter echter niet toe, aangezien klaagster niet als belanghebbende kan gelden ten aanzien van dit verwijt. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. 4.5 De stelling dat verweerster handelingen heeft verricht “die buiten de bodemprocedure vallen” en dat zij daarmee jegens klaagster onbetamelijk heeft gehandeld heeft klaagster niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel c) 4.6 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in een brief aan de advocaat van klaagster, de Raad voor de Kinderbescherming en de aangestelde jeugdbeschermer namen en geboortedatum van de minderjarige dochter heeft vermeld. Deze partijen beschikten al over de persoonsgegevens van de dochter. Deze gegevens waren voor de betrokkenen ook noodzakelijk om vast te stellen tot welk dossier de brief behoorde. 4.7 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster in de procedure gehandeld zonder ongeoorloofd informatie van de minderjarige aan derden te verschaffen. De instanties die kennis hebben genomen van de informatie dienden ook daadwerkelijk over die informatie te beschikken. Deze instanties hebben een zelfstandige plicht om de vertrouwelijkheid van de informatie te waarborgen. Verweerster heeft niet onbetamelijk of onzorgvuldig behandeld en klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel d) 4.8 Verweerster heeft betwist dat zij zich heeft gemengd in de discussie over het verzoek van klaagster om parketpolitie in de zittingszaal aanwezig te laten zijn. 4.9 De voorzitter stelt vast dat het dossier geen aanwijzingen geeft voor oneigenlijke inmenging door verweerster ten aanzien van de gang van zaken op zitting. De voorzitter voegt daaraan toe dat het verweerster vrij stond om namens de man haar mening te geven over de tijdens een zitting toepasselijke veiligheidsmaatregelen. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel e) 4.10 De voorzitter gaat ervan uit dat deze wat onduidelijk geformuleerde klacht ziet op de omstandigheid dat verweerster de beslissing tot ondertoezichtstelling van de dochter heeft overgelegd aan de rechtbank in de bodemzaak, terwijl er nog een wrakingsverzoek aanhangig was tegen de rechters die de beslissing tot onder toezichtstelling hadden genomen. 4.11 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster echter vrij om de beslissing in de bodemzaak over te leggen. Het was immers een voor die bodemzaak relevante beslissing. Dat de beslissing door hoger beroep of anderszins nog aangetast zou kunnen worden stond aan die vrijheid niet in de weg. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.Slotsom 4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen in 4.4 en voor het overige alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen in 4.4 en voor het overige kennelijk ongegrond; - klachtonderdelen a, c, d en e, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 november 2022