Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:353

Zaaknummer

22-691/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft steeds in opdracht en in het belang van zijn client gehandeld, waarbij hij de belangen van klager niet onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Het stond verweerder vrij om namens zijn client een kort geding te starten. Dat klager dit als tegenwerken ervaart, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Het feit dat het verkoopproces al enige tijd duurt en mogelijke kopers tot nu toe alsnog zijn afgehaakt, kan verweerder niet worden verweten. Uit het klachtdossier leidt de voorzitter af dat de vertraging in het verkoopproces van het gemeenschappelijke vastgoed verschillende oorzaken heeft die niet binnen de invloedssfeer van verweerder liggen. Tot slot heeft verweerder geen onjuiste informatie aan de rechtbank en aan de executeur verstrekt. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2022 in de zaak 22-691/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager over:verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 31 augustus 2022 met kenmerk Z 1478665/FM/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn broer A. zijn verwikkeld in een erfrechtkwestie met hun broer H. Verweerder staat broer H. sinds maart 2020 bij. Broer A. wordt bijgestaan door mr. J. Klager wordt niet door een advocaat bijgestaan. Een van de geschilpunten tussen de broers is de verkoop van een woonhuis, een restaurant met bovenwoning en bijbehorende parkeerplaatsen en een stuk bosgrond waar de broers gemeenschappelijk eigenaar van zijn. De bijbehorende bedrijfswoning is eigendom van broer H. 1.2 In september 2020 heeft een mogelijke koper, bedrijf E., zich bij de broers gemeld. Deze partij heeft op 14 januari 2021 een finaal eindbod gedaan. Bij e-mail van 15 januari 2021 heeft klager mede namens broers A. en H. aan bedrijf E. bericht dat zij akkoord gaan met het eindbod. 1.3 In 2021 is tussen broer H. en de executeur van de nalatenschap van de moeder van de broers een discussie ontstaan over de vraag of een vordering van broer H. op de nalatenschap kan worden verrekend met een schuld van broer H. aan de nalatenschap. In dat verband heeft verweerder op 26 januari 2021 namens broer H. een e-mail verstuurd naar de juridisch adviseur van de executeur. In deze e-mail heeft verweerder vermeld dat de verkoop van het restaurant inclusief perceel grond en het woonhuis een feit is en dat de notariële overdracht zal plaatsvinden op 1 maart 2021. 1.4 Uiteindelijk heeft bedrijf E. zich alsnog teruggetrokken en is de verkoop niet doorgegaan. 1.5 In april 2021 heeft de heer B. de broers een concreet aanbod gedaan voor de aankoop van het gemeenschappelijk onroerend goed. De heer B. heeft met broer H. aparte afspraken gemaakt over de bedrijfswoning. 1.6 Op 7 april 2021 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende gemaild:

‘In een e-mail aan u gericht van 29 januari jongstleden waar u op wordt gewezen dat het zou kunnen blijken dat u in deze kwestie tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Aan de ene kant heeft u het over kosten van de executeur en aan de andere kant werkt u op alle mogelijke manieren tegen en waar wij de kanttekening en vraagteken bijzetten in wie zijn belang handelt en adviseert u. (…) Nogmaals, weer een teken van uw ondeskundigheid en onprofessioneel handelen. (…) Wij nemen akte en notitie van al uw tegenwerkingen.’

1.7 Bij dagvaarding van 26 april 2021 is verweerder namens zijn cliënt, broer H., een kort geding gestart waarin is gevorderd om klager en broer A. hoofdelijk te veroordelen medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van een aantal onroerende goederen aan de heer B. 1.8 Op 11 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden in het bijzijn van klager via Skype. Tijdens deze mondelinge behandeling hebben de broers werkafspraken gemaakt om alsnog de verkoop aan de heer B. te realiseren. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Het kort geding is aangehouden tot 8 juni 2021. 1.9 Op 11 mei 2021 heeft klager onder meer het volgende naar verweerder gemaild:

‘In overeenkomst op mijn laatste punt voordat het Kort Geding werd afgesloten door Mevrouw de Rechter, was er unanieme overkomst tussen alle partijen dat [broer A.] de heer B(…) gaat benaderen over volgende stappen en het verkrijgen van de concept koopovereenkomst.’

1.10 Op 12 mei 2021 heeft broer A. aan onder meer klager, broer H. en verweerder gemaild dat hij de heer B. heeft geïnformeerd en dat de heer B. ‘alles in gang gaat zetten om zo spoedig mogelijk concept koopcontract op tafel te hebben, en afspraak te maken voor grondprikken en asbest schouw.’ 1.11 Op 27 mei 2021 heeft een tussenpersoon namens de heer B. de broers en verweerder gemaild dat het asbestonderzoek heeft plaatsgevonden en dat de bevindingen uit de te verwachten rapportage zullen worden gedeeld. 1.12 Op 27 mei 2021 is er telefonisch contact geweest tussen de tussenpersoon van de heer B. en broer A. De tussenpersoon heeft de inhoud van het telefonisch contact per e-mail bevestigd met verweerder in de cc, waarbij de bevindingen van het asbestonderzoek als bijlage zijn bijgevoegd. Daarbij heeft de tussenpersoon voorgesteld de communicatie tussen koper en verkoper te laten verlopen tussen broer A. en verweerder aan de zijde van de verkopers en hemzelf en de heer B. aan de zijde van de koper. 1.13 Op 28 mei 2021 heeft de tussenpersoon telefonisch contact gehad met broer A. en op 31 mei 2021 met verweerder. Bij e-mail van 31 mei 2021 aan broer A. met verweerder in de cc heeft de tussenpersoon meegedeeld dat de door zijn adviseur geraamde saneringskosten uitkomen op minimaal € 250.000,- ex btw. De tussenpersoon heeft  voorgesteld om op korte termijn een aannemer in te schakelen om ook een opgave van de kosten voor de asbestsanering te doen. Op 1 juni 2021 heeft de tussenpersoon broer A. en verweerder nogmaals gemaild met het verzoek om op zijn voorstel te reageren. 1.14 Verweerder heeft de tussenpersoon op 1 juni 2021 gemaild dat zijn cliënt, broer H., op 4 juni 2021 aanwezig zal zijn om hem en de aannemer toegang te verlenen tot het terrein. 1.15 Op 1 juni 2021 heeft broer A. aan verweerder en broer H. gemaild dat hij niet akkoord gaat met het voorstel van de tussenpersoon ten aanzien van de saneringskosten van minimaal € 250.000,-. 1.16 Op 2 juni 2021 heeft de tussenpersoon aan broer A. en verweerder nadere informatie gevraagd ten behoeve van vragen van de aannemer/sloper. 1.17 Op 3 juni 2021 om 08:40 uur heeft verweerder onder meer het volgende naar klager en broer A. gemaild:

‘De koper wenst het terrein en de opstallen nogmaals te inspecteren op eventuele aanwezigheid van asbest. (…) Ik ga er met [broer H.] vanuit dat kort daarna door de koper een definitief standpunt zal worden ingenomen. Dit zal dan tot nader onderling overleg moeten leiden. (…) Het is niet mijn bedoeling geweest om wie dan ook in de afgelopen week ergens van buiten te sluiten. Wel wil ik erop wijzen dat met een en ander nu haast is geboden, omdat de rechter volgende week geïnformeerd wil worden over de laatste stand van zaken alvorens een beslissing te nemen in het kort geding.’

1.18 Op 3 juni 2021 om 08:54 uur heeft klager onder meer het volgende naar verweerder gemaild:

‘Dit had allemaal veel beter en op tijdschema gecommuniceerd moeten worden vanuit jullie kant. En dan nu opeens en ik citeer “Wel wil ik erop wijzen dat met een en ander nu haast is geboden” is gezien de zeer vertraagde communicatie vanuit jullie kant een niets zeggende opmerking daar jullie alleen “haast” hebben als het jullie uitkomt.

Ook de zeer voorbarige en op leugens gebaseerde uitlatingen in het verleden met het oog op asbest van de kant van [verweerder] zijn werkelijk onvoorstelbaar en op zijn zacht gezegd, amateuristisch.’

1.19 Op 3 juni 2021 om 9:44 uur heeft klager naar verweerder en broer H. gemaild:

‘Ik verwacht een reactie van jullie dat jullie je aan de communicatie regels houden en voordat er wat dan voor een communicatie uitgaat naar derden dit ten eerste wordt overgelegd en om toestemming wordt gevraagd.’

1.20 Op 3 juni 2021 heeft verweerder nadere informatie naar de tussenpersoon van de heer B. gemaild in verband met de op 4 juni 2021 geplande inspectie door de aannemer. 1.21 Op 8 juni 2021 heeft verweerder de rechtbank gevraagd om een nadere aanhouding van het kort geding tot en met 29 juni 2021 in verband met onderzoek naar de aanwezigheid van asbest en de uitkomst daarvan. Daarbij heeft verweerder het volgende vermeld:

‘Na 11 mei heeft er verder overleg plaatsgevonden tussen de broers enerzijds en de koper anderzijds met name waar het betreft het hoofdstuk “asbest” en de kosten van de eventuele verwijdering daarvan. (…) De koper wacht op dit moment op de uitkomst van deze schouwing en heeft toegezegd direct na de ontvangst hiervan een definitief standpunt te zullen innemen met betrekking tot de asbestverwijdering.

Naar verwachting zal daarna op dit onderdeel duidelijkheid bestaan en zal er verder gewerkt kunnen worden aan een definitieve koopovereenkomst.’

Verweerder heeft een kopie van zijn bericht aan de rechtbank per e-mail naar klager en de advocaat van broer A. verzonden. 1.22 Op 9 juni 2021 heeft klager onder meer het volgende naar verweerder gemaild:

‘Zoals u in de onderstaande e-mail communicatie duidelijk kunt lezen, is er geen enkel maar dan ook geen enkel overleg geweest tussen de broers betreffende asbest en of andere belangrijke onderwerpen. (…) U weet als geen ander dat er gezamenlijk overleg moet plaatsvinden en houdt zich niet aan deze regels en u maakt zelfs tegenover de Rechter de uitspraak, tegen alle feiten in, dat er overleg is geweest tussen de broers. Dit is een leugen en onacceptabel gedrag.’

1.23 Een aantal weken na het verzoek om het kort geding aan te houden, is gebleken dat een definitieve koopovereenkomst met de heer B. niet mogelijk was. Daarop heeft verweerder de vordering in kort geding namens zijn cliënt ingetrokken. 1.24 Op 30 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a)  verweerder heeft gedragsregel 6 geschonden door niet doelmatig te handelen; b)  verweerder heeft gedragsregel 8 geschonden door in correspondentie aan de rechter onjuiste informatie te verstrekken en te vermelden dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de broers enerzijds en de koper anderzijds met betrekking tot het hoofdstuk ‘asbest’ en de kosten van de eventuele verwijdering daarvan, terwijl er volgens klager geen enkel overleg is geweest tussen de broers betreffende asbest en/of andere belangrijke onderwerpen. Ook aan de executeur heeft verweerder onjuiste informatie verstrekt door te vermelden dat de verkoop van het gemeenschappelijke vastgoed een feit is en dat de notariële overdracht op 1 maart zal plaatsvinden. 2.2 In gedragsregel 6 lid 1 is bepaald dat de advocaat een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft en in het oog houdt dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt. In gedragsregel 8 is bepaald dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. 2.3 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.  3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder aangevoerd dat niet valt in te zien waarom zijn optreden niet doelmatig zou zijn geweest. Daarbij wijst verweerder erop dat hij de belangen van zijn cliënt, broer H., behartigt, maar dat hij de belangen van de andere twee broers niet onnodig schaadt. Volgens verweerder zijn de verschillen van inzicht tussen de drie broers groot, lopen de belangen niet geheel parallel en verloopt de onderlinge communicatie slecht, waarbij een rol speelt dat klager en broer A. zich niet juridisch laten bijstaan. Verder heeft verweerder aangevoerd dat uit de gevoerde correspondentie blijkt dat er wel degelijk overleg heeft plaatsgevonden over het hoofdstuk ‘asbest’. Ook is er volgens verweerder geen onjuiste informatie aan de executeur verstrekt over de koopovereenkomst, omdat uit de mailwisseling is te lezen dat beide partijen ervan overtuigd waren dat de koopovereenkomst definitief was. 3.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De klacht van klager gaat in beide onderdelen over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2 Bij de beoordeling van de klacht dient de tuchtrechter het aan verweerder verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.Klachtonderdeel a) 4.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij niet doelmatig heeft gehandeld. Uit de stukken blijkt dat het klager er vooral om gaat dat verweerder de afhandeling van de nalatenschap van de moeder van de broers op alle mogelijke manieren tegenwerkt en inmiddels al twee kort gedingen heeft aangespannen zonder enig resultaat. 4.4 De voorzitter is op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit de e-mails die zijn overgelegd blijkt dat verweerder steeds in opdracht en in het belang van zijn cliënt, broer H., heeft gehandeld, waarbij hij de belangen van klager niet onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Het stond verweerder vrij om in april 2021 namens zijn cliënt een kort geding te starten om de verkoop van het gemeenschappelijk onroerend goed aan de heer B. te realiseren, nadat klager en broer A. daar niet aan wilden meewerken. Dat klager dit als tegenwerken ervaart, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Het andere kort geding dat klager in zijn klacht noemt, is aan de orde geweest nadat klager zijn klacht over verweerder bij de deken heeft ingediend. De deken heeft dit dan ook niet mee kunnen nemen in zijn onderzoek naar de klacht, zodat de voorzitter daar ook niet over kan oordelen. Het feit dat het verkoopproces al enige tijd duurt en mogelijke kopers tot nu toe alsnog zijn afgehaakt, kan verweerder niet worden verweten. Uit het klachtdossier leidt de voorzitter af dat de vertraging in het verkoopproces van het gemeenschappelijke vastgoed verschillende oorzaken heeft die niet binnen de invloedssfeer van verweerder liggen. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder geen gehoor geeft aan verzoeken om een gesprek te voeren in het belang van het gezamenlijk vastgoed, heeft verweerder onweersproken aangevoerd dat er eenmaal een bespreking op zijn kantoor heeft plaatsgevonden die niet tot enige overeenstemming heeft geleid en dat daarna een enkele keer telefonisch overleg heeft plaatsgevonden dat ook niet tot nadere afspraken over verkoop heeft geleid. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat zijn cliënt verder overleg vooralsnog niet noodzakelijk acht zolang er geen potentiële koper is en dat hij van zijn cliënt ook geen opdracht heeft gekregen om met klager en broer A. in overleg te treden. De voorzitter begrijpt dat dit voor klager frustrerend is, maar dat betekent niet dat verweerder klachtwaardig handelt. Omdat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel b) 4.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechter over overleg tussen de broers en de koper, de heer B., over (de verwijdering van) asbest, terwijl dat overleg er volgens klager niet is geweest. Ook verwijt klager verweerder dat hij onjuiste informatie aan de executeur heeft verstrekt door te vermelden dat de verkoop van het gemeenschappelijke vastgoed een feit is en dat de notariële overdracht op 1 maart zal plaatsvinden. 4.6 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de overgelegde e-mails vanaf 11 mei 2021 blijkt dat met de tussenpersoon van de heer B. is overgelegd over onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in het gemeenschappelijk vastgoed en over (de kosten van) de verwijdering daarvan. In dat overleg heeft broer A. klager, verweerder en broer H. op de hoogte gehouden en heeft ook verweerder namens zijn cliënt broer H. contact met de tussenpersoon, klager en broer A. gehad. Door in het kader van het kort geding in zijn e-mail aan de rechtbank (zie 1.20) door te geven dat sprake is geweest van overleg tussen de broers en de (tussenpersoon van de) koper heeft verweerder dan ook geen onjuiste informatie verstrekt. Voor wat betreft de informatie die verweerder aan de executeur heeft gegeven, heeft verweerder wellicht te stellig vermeld dat de verkoop een feit was maar op basis van de e-mailwisseling in februari 2021 mocht verweerder er toen van uitgaan dat de verkoop rond was. Er lag immers een finaal eindbod en klager is daar namens zijn twee broers akkoord mee gegaan. Het feit dat bedrijf E. zich daarna toch heeft teruggetrokken, maakt dat oordeel niet anders. Omdat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.Conclusie 4.7 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.

Griffier                                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 21 november 2022