Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-10-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:350
Zaaknummer
22-656/AL/NN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Advocaat wederpartij. Geen sprake van een onnodig grievende uitlating doordat verweerder zich tijdens de zitting van de raad hardop afvroeg of klager, die telefonisch aanwezig was, een geluidsopname maakte. Geheimhoudingsplicht over cliëntele. Misbruikbepaling.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 oktober 2022 in de zaak 22-656/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 16 augustus 2022 met kenmerk 2022 KNN001/1674768, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft op 4 juni 2019 afbouw- en tegelzettersbedrijf O BV aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van een lekkende douche. Verweerder stond O bij. 1.2 Op 5 augustus 2019 heeft verweerder aan klager laten weten dat zijn cliënt geen vertrouwen meer had dat overleg nog tot een oplossing zou leiden en dat zijn cliënt hem daarom heeft gevraagd om de correspondentie met klager te staken. Verweerder heeft klager nog gemeld dat een eventuele dagvaarding voor zijn cliënt op zijn kantoor kon worden betekend. 1.3 Op 9 juni 2019 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij de deken. Deze klacht - bij de raad bekend onder nummer 19-754 - is op 16 maart 2020 bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond verklaard. 1.4 Klager is daartegen in verzet gegaan. De raad heeft het verzet behandeld op de zitting van 23 april 2021. Klager heeft de zitting telefonisch vanuit huis gevolgd. Tijdens de zitting heeft verweerder zich afgevraagd of klager geluidsopnames zou maken van de zitting. Op de vraag daarover van de behandelend voorzitter van de raad, mr. O.P. van Tricht, heeft klager ontkennend geantwoord. 1.5 Klager heeft op 26 april 2021, kort na de zitting van 23 april 2021, bij de griffie van de raad een wrakingsverzoek tegen mr. Van Tricht ingediend (bij de raad bekend onder zaaknummer 21-369/AL/NN/W). De wrakingskamer heeft dit wrakingsverzoek bij beslissing van 28 juni 2021 afgewezen. 1.6 Bij beslissing van 12 juli 2021 heeft de raad het verzet van klager in klachtzaak 19-754 ongegrond verklaard. 1.7 Per e-mail van 6 november 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd om namens O alsnog met een voorstel te komen zodat de door klager geleden waterschade mogelijk in der minne kan worden geregeld. 1.8 Per e-mail van 26 november 2021: - om 13.36 uur: heeft klager aan verweerder gevraagd om te reageren op zijn e-mail van 6 november 2021. Verder heeft hij meegedeeld dat hij O op 23 november 2021 rechtstreeks heeft gemaild. Ook heeft hij aan verweerder gemeld dat hij diezelfde dag de kantoorgenoot, mr. P, had gesproken en dat mr. P had laten weten geen mededeling te kunnen doen of O nog altijd cliënt van het kantoor was. Klager heeft verweerder verzocht om uiterlijk 30 november 2021 te laten weten of zijn kantoor nog altijd de belangen van O behartigt en als dat het geval is, of O nog bereid is tot overleg; - om 15.08 uur: heeft mr. P richting klager op de aan verweerder gerichte e-mail gereageerd. Daarin heeft mr. P klager opnieuw erop gewezen dat de geheimhoudingsplicht van advocaten eraan in de weg staat dat mededelingen jegens derden worden gedaan over wie de cliënten van kantoor zijn; - om 16.31 uur: heeft klager aan verweerder en mr. P laten weten dat hij dan alleen nog rechtstreeks met O zal communiceren en de dagvaarding aan O zal laten betekenen.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) gedragsregels 1, 7, 8 en 20 te schenden door zich onnodig grievend over klager uit te laten en daardoor een onjuist beeld over klager te schetsen door zich tijdens de zitting van de raad op 23 april 2021 hardop af te vragen of klager de zitting zou opnemen omdat klager dat in het verleden eerder zonder toestemming ook had gedaan; b) gedragsregel 5 te schenden door zich onvoldoende in te zetten om het geschil tussen partijen minnelijk op te lossen. Verweerder heeft volstaan met een minimaal aantal e-mails in de periode tussen 1 en 5 juli 2019 en daarna de communicatie gestopt; c) gedragsregels 9 te schenden door in zijn e-mail van 5 augustus 2019 te melden dat klager een dagvaarding voor O aan zijn kantoor kon laten betekenen, maar vervolgens niet te reageren op de verzoeken van klager in zijn e-mails van november 2021 of verweerder nog altijd de advocaat van O was.
3 VERWEER De voorzitter zal hierna, voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht, op het verweer van verweerder ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.Klachtonderdeel a) 4.2 Naar het oordeel van de voorzitter kan de gewraakte uitlating van verweerder tijdens de zitting van de raad niet als grievend jegens klager worden aangemerkt. Mogelijk dat klager dat zo heeft ervaren, maar met die uitlating heeft verweerder niet de grenzen van het betamelijke overschreden. Als onbetwist heeft verweerder in dit kader aangevoerd dat klager eerder iemand onaangekondigd had laten meeluisteren met een telefoongesprek en dat gesprek had opgenomen. Verweerder had daarom een valide reden om tijdens de zitting op 16 maart 2020 de gewraakte uitlating te doen. De verdere verwijten van klager over grievende standpunten zijn door klager onvoldoende onderbouwd. 4.3 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder dan ook geen sprake is, oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel b) 4.4 Dat verweerder geen of te weinig pogingen heeft ondernomen om namens zijn cliënt een regeling met klager te treffen, is de voorzitter niet gebleken. Uit de overgelegde stukken volgt namelijk dat verweerder een minnelijk traject in opdracht van zijn cliënt heeft onderzocht. Voor zover klager daar niet in mee wilde gaan of de wederpartij geen tegenvoorstel wilde doen, kan dat verweerder niet worden aangerekend. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is dan ook geen sprake, zodat de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaart.Klachtonderdeel c) 4.5 Uit de overgelegde correspondentie is de voorzitter gebleken dat kantoorgenoot mr. P ook namens verweerder heeft gereageerd op de bedoelde e-mails van klager. Daarbij mocht èn moest mr. P zich beroepen op de geheimhoudingsplicht van advocaten over cliënten jegens derden, dus ook tegenover klager. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerder jegens klager is de voorzitter niet gebleken. Daarom wordt klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaard. Verzoek deken 4.6 De deken heeft aandacht gevraagd voor het volgende. Volgens de deken heeft klager over dezelfde kwestie tweemaal een klachtprocedure (klacht en verzet) gevoerd en eenmaal een wrakingsprocedure en is hij daarbij in het ongelijk gesteld. Deze klacht is grotendeels op dezelfde feiten (als het wrakingsverzoek) gebaseerd. Daarbij lijkt klager het tuchtrecht te willen gebruiken om uiting te geven aan gevoelens van ongenoegen, waar het tuchtrecht niet voor is bedoeld. Daarom verzoekt de deken om in de uitspraak op te nemen dat klager er rekening mee moet houden dat een volgende klacht tegen verweerder door de deken respectievelijk de raad niet meer in behandeling zal worden genomen. 4.7 Uit deze opsomming van de deken leidt de voorzitter af dat klager het advocatentuchtrecht gebruikt om zijn ongenoegen over zijn geschil met O onder de aandacht te blijven brengen. Zijn klachten gaan daarbij vrijwel steeds om dezelfde dan wel vergelijkbare gedragingen die verweerder worden verweten. Geen van de door klager ingediende klachten heeft tot gegrondverklaring van enig klachtonderdeel geleid. Klager moet er dan ook ernstig rekening mee houden dat een volgende klacht over (ongeveer) dezelfde feiten en gedragingen niet meer in behandeling zal worden genomen door de deken en/of de raad vanwege misbruik van recht.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 17 oktober 2022