Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:356

Zaaknummer

22-710/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een voormalige eigen advocaat is deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn en deels kennelijk ongegrond omdat de gestelde feiten niet zijn komen vast te staan.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2022 in de zaak 22-710/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 6 september 2022 met kenmerk K 22/41, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 10 oktober 2022.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is op 10 januari 1977 in dienst getreden bij Color-Neon B.V. (hierna: Color). 1.2 In de periode 1999 tot en met 2002 is klager meermaals (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt verklaard. 1.3 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie die tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft geleid kan worden geïndiceerd als arbeidsgerelateerd. Color heeft betwist dat de klachten van klager in verband staan met de werkzaamheden die hij als werknemer van Color heeft verricht. 1.4 In het bovengenoemde conflict heeft klager zich tot het Bureau Beroepsziekten (hierna: BBZ) gewend. In februari 2005 heeft het BBZ de zaak van klager naar verweerster verwezen. 1.5 In 2009 heeft verweerster haar werkzaamheden als belangenbehartiger van klager neergelegd. 1.6 Op 17 augustus 2009 hebben klager, verweerster en BBZ een vaststellingsovereenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen:

‘’Alle drie de partijen willen de onderlinge relaties, inclusief de daarbij behorende bestaande of toekomstige geschillen, met betrekking tot de behandeling van de Beroepsziekte-zaak in volle omvang en definitief beëindigen.

(…)

5. [J] verbindt zich eventuele lopende (tucht- of aansprakelijkheidsprocedures) tegen medewerkers van BBZ en door BBZ in het kader van de belangenbehartiging ingeschakelde derden te beëindigen.

6. [J] verbindt zich om op geen enkele wijze terug te komen op de uitgangspunten van deze overeenkomsten, bijv. door het indienen van klacht(en) tegen medewerkers van BBZ en tegen de door BBZ in het kader van de belangenbehartiging ingeschakelde deerden, zoals de ingeschakelde medisch adviseurs, drs. [R] te [A] en drs. [J] te [O], alsmede de ingeschakelde advocaat, mr. [K]. (…)’’

1.7 Op 29 maart 2022 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken. 1.8 Eerder heeft klager op 30 juli 2014 een klacht tegen verweerster bij de deken ingediend. Bij beslissing van 18 maart 2015 is deze klacht door de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline niet-ontvankelijk verklaard, wegens de verjaringstermijn en het feit dat tussen klager en verweerster een vaststellingsovereenkomst is getekend waarbij klager zich heeft verbonden geen klachten meer in te dienen tegen verweerster. Tegen deze beslissing heeft klager verzet ingesteld. Bij beslissing van 18 januari 2016 heeft de Raad van Discipline het verzet van klager ongegrond verklaard. 1.9 Op 29 februari 2016 heeft klager opnieuw een klacht ingediend tegen verweerster, waarbij klager erop is gewezen dat het niet de bedoeling is dat de eerdere klachtzaak tegen verweerster nogmaals worden overgedaan, omdat de tuchtrechter reeds daarover heeft beslist en dat de klacht zich dient te beperken tot de (nieuwe) klachtonderdelen. Deze toenmalige klacht is niet voorgelegd aan de Raad van Discipline.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) te weigeren om klagers aangetekende brief van 10 maart 2022 in ontvangst te nemen; b) dat verweerster wist dat klager de vaststellingsovereenkomst in 2009 niet vrijwillig heeft getekend; c) samen te spannen met de gemachtigde van Color.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 4.1 Volgens klager heeft verweerster geweigerd om zijn aangetekende brief in ontvangst te nemen. Klager heeft echter geen stukken overgelegd waaruit die weigering blijkt. Ook in het klachtdossier bevinden zich geen stukken die de stelling van klager ondersteunen. Nu dit verwijt niet feitelijk is onderbouwd en verweerster heeft aangevoerd dat haar geen brief van klager per aangetekende post is aangeboden, kan de voorzitter de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard. Klachtonderdeel b) 4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.3 Uit de klachtbrief en de overige stukken in het klachtdossier begrijpt de voorzitter dat het gestelde handelen van verweerster in 2009 (of eerder) heeft plaatsgevonden. De klacht is echter pas op 29 maart 2022 door klager bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. 4.4 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel komt de voorzitter dus niet meer toe.Klachtonderdeel c) 4.5 Volgens klager heeft verweerster samengespannen met de gemachtigde van de wederpartij. Klager heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd. Nu ook uit andere stukken niet blijkt van dit gestelde handelen en verweerster dit heeft betwist, is ook de juistheid van dit verwijt en daarmee de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk; klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.

Griffier                                                                                     Voorzitter Verzonden d.d. 21 november 2022