Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:343
Zaaknummer
22-032/AL/NN
Inhoudsindicatie
De raad is van oordeel dat verweerder zijn cliënt onvoldoende heeft voorgelicht over (onder meer) het verloop van de procedure en bijbehorende procesrisico’s. Ook is verweerder tekortgeschoten in zijn communicatie met zowel zijn cliënt als de advocaat van de wederpartij. Ten slotte heeft verweerder een processtuk niet aan zijn cliënt doorgestuurd en heeft hij hem niet op de hoogte gebracht van een zitting. Gelet op de ernst en de aard van deze feiten en verweerders gebrek aan inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwardenvan 14 november 2022 in de zaak 22-032/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 3 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 11 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN051/1392271 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. De raad heeft ook kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 18 augustus 2022.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager is vanaf september 2017 door verweerder bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Het eerste gesprek heeft plaatsgevonden op 25 september 2017. 2.2 Voor de voormalig echtgenote van de heer M, mevrouw W, heeft mr. B. S als advocaat opgetreden. 2.3 Op 22 januari 2018 is door mr. S namens haar cliënte een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend. 2.4 Verweerder heeft namens klager op 17 april 2018 een verweerschrift ingediend. 2.5 Op 17 december 2018 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Na deze zitting is tussen partijen onderhandeld over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. 2.6 Tussen klager en verweerder, tussen klager en de wederpartij en tussen verweerder en de advocaat van de wederpartij is per e-mail gecorrespondeerd. Zowel klager als de advocaat van de wederpartij hebben verweerder meermaals verzocht om te reageren. De advocaat van de wederpartij heeft verweerder in het bijzonder met betrekking tot het opstellen van een onderlinge regeling meermaals benaderd. 2.7 Bij e-mail van 11 april 2019 heeft mr. S het volgende aan haar cliënte geschreven:
“Overigens heb ik naar aanleiding van mijn mail d.d. 28 maart jl. weer geen reactie ontvangen van de advocaat van K. Ik zal daar weer om vragen en houd je op de hoogte.”
2.8 Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft mr. S het volgende aan verweerder geschreven:
“De rechtbank heeft inmiddels een datum voor een zitting bepaald. Helaas heb ik wederom geen reactie van u ontvangen waardoor een onderlinge regeling nog steeds niet mogelijk is. Kunt u mij per ommegaande berichten of de financiering van de overbedelingsvordering inmiddels rond is? Zoals ik u reeds eerder heb bericht zal het voorstel van cliënte in de procedure niet meer gelden. Uw cliënt loopt hierdoor zelf het risico meer te moeten betalen aan cliënte. Dat is dan maar niet anders.
2.9 Bij e-mail van 24 juni 2019 heeft mr. S het volgende aan verweerder geschreven:
“Cliënte heeft mij bericht dat partijen elkaar gesproken hebben en afspraken hebben gemaakt ter afwikkeling van de scheiding. Uw cliënt zou u hieromtrent informeren. lk heb u vorige week proberen te bellen en vandaag weer, maar u bent niet te bereiken. Middels deze verzoek ik u met klem contact op te nemen met uw cliënt om een en ander te bespreken zodat de afspraken in een convenant opgenomen kunnen worden. Het lijkt me in het belang van partijen om nu de afspraken vast te leggen. Doordat we niets vernemen van uw zijde heeft een en ander al onnodig lang op zich laten wachten. Dit is niet in het belang van partijen …)”
2.10 Bij e-mail van 25 juli 2019 mr. S het volgende aan haar cliënte geschreven :
“De advocaat van K zou mij gisteren berichten of het akkoord was. Ik heb niets van hem gehoord.”
2.11 In augustus 2019 stond weer een zitting gepland. Vóór die zitting zijn klager en W tot een onderlinge regeling gekomen en hebben deze overeenstemming in een convenant vastgelegd.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) Bij herhaling reageerde verweerder niet op e-mails en telefoontjes van klager. Ook reageerde hij bij herhaling niet op berichten van de advocaat van de wederpartij, mr. S. b) Verweerder voldeed niet aan zijn informatieplicht. Hij heeft klager niet, dan wel (te) laat op de hoogte gebracht van belangrijke informatie, dan wel heeft hij nagelaten belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft zijn werk niet naar behoren gedaan. c) Het is klager gebleken dat verweerder niet altijd de waarheid sprak.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 Verweerder is van mening dat de klacht van klager ongegrond dient te worden verklaard. De communicatie tussen klager en verweerder heeft verweerder als dwingend en onplezierig ervaren. Omdat klager alles beter wist en aangaf zelf alles het beste te kunnen regelen, heeft verweerder klager voorgesteld dat dan ook maar te doen. Dat wilde klager niet en op verzoek van klager heeft verweerder de zaak verder afgewikkeld. Ondanks de verslechterde verstandhouding en communicatie is verweerder doorgegaan met de behandeling van de zaak. Uiteindelijk is een goed resultaat behaald. Reeds in juni 2019 was bekend dat er een zitting was gepland in augustus 2019. Er was dan ook voldoende tijd om de financiële gevolgen van de echtscheiding te kunnen regelen. Uiteindelijk is het convenant ook ondertekend. Verweerder betwist dat hij tegen klager zou hebben gelogen. Ook is het onjuist dat hij zijn werk niet goed zou hebben gedaan en evenmin is sprake van slechte communicatie. Klager wenste de strategie van zijn advocaat niet te volgen. Indien klager niet tevreden was over verweerder, had hij naar een andere advocaat kunnen gaan. Verweerder heeft de zaak naar eer en geweten aangepakt, stukken aan klager opgestuurd en besproken voordat hij deze aan de rechtbank heeft gestuurd.
5 BEOORDELING 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer Gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.Klachtonderdelen a) en b) 5.3 Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat verweerder meermaals niet heeft gereageerd op e-mails en telefoontjes van klager en van mr. S, de advocaat van de wederpartij. Ook stelt klager dat verweerder hem niet, dan wel te laat, op de hoogte heeft gebracht van belangrijke informatie. Verweerder heeft de verwijten van klager betwist. De raad zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. 5.4 De raad is van oordeel dat op grond van de stukken - in het bijzonder de e-mails van klager en de advocaat van de wederpartij aan verweerder - en hetgeen op de zitting aan de orde is geweest, vast is komen te staan dat verweerder tekort is geschoten in zijn communicatie met zowel klager als de (advocaat van de) wederpartij. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij aan hem gerichte berichten, die aandacht en beantwoording behoeven, binnen een redelijke termijn afdoende beantwoordt. Verweerder heeft daaraan niet voldaan. Verweerder heeft meermaals niet gereageerd op (voor klager belangrijke) e-mails van de advocaat van de wederpartij over (onder meer) de vastlegging van door partijen gemaakte afspraken. Ook is gebleken dat verweerder bij herhaling niet of te laat heeft gereageerd op e-mails en telefoontjes van klager. Door het handelen van verweerder heeft deze zaak onnodige vertraging opgelopen en hebben klager en de wederpartij later dan nodig een convenant kunnen opstellen. De raad acht dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.5 De raad is ook van oordeel dat vast is komen te staan dat verweerder een akte van berusting niet (tijdig) aan klager heeft doorgestuurd en hem niet op de hoogte heeft gebracht van een (pro forma) zitting. Dit is door klager gesteld en door verweerder niet voldoende betwist. Het betrof belangrijke informatie in de zaak van klager en verweerder had klager daarvan dus op de hoogte moeten brengen. Door dit na te laten heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 5.6 De raad overweegt ten slotte dat uit de maatstaf, zoals hiervoor weergegeven, volgt dat een advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij initiatief neemt om de zaak voortvarend op te pakken, zijn cliënt informeert over hoe de procedure zal verlopen, een processtrategie met de cliënt bespreekt en de bijbehorende proces- en financiële risico’s duidelijk onder de aandacht van de cliënt brengt. Zeker in deze zaak, waarin klager en verweerder het kennelijk oneens waren over de te voeren strategie, was het noodzakelijk dat verweerder zijn cliënt goed had ingelicht en dit vervolgens ook had vastgelegd. Verweerder heeft bij het begin van de opdracht geen opdrachtbevestiging gestuurd en ook nadien de hiervoor bedoelde afspraken niet vastgelegd Ook daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 5.7 Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7.5 Voda en artikel 46 Advocatenwet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 16. De raad zal deze klachtonderdelen gegrond verklaren.Klachtonderdeel c) 5.8 Deze klacht is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. De raad heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder niet altijd de waarheid sprak. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6 MAATREGEL 6.1 De raad is van oordeel dat verweerder zijn cliënt onvoldoende heeft voorgelicht over (onder meer) het verloop van de procedure en bijbehorende procesrisico’s. Ook is verweerder tekortgeschoten in zijn communicatie met zowel zijn cliënt als de advocaat van de wederpartij. Ten slotte heeft verweerder een processtuk niet aan zijn cliënt doorgestuurd en heeft hij hem niet op de hoogte gebracht van een zitting. Gelet op de ernst en de aard van deze feiten en verweerders gebrek aan inzicht in de onjuistheid van zijn handelen, acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-032/AL/NN.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond; - verklaart onderdeel c) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 november 2022