Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:253

Zaaknummer

22-880/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk van onvoldoende gewicht. Verweerster heeft erkend dat zij in haar pleitnota een arrest van het gerechtshof Amsterdam ten onrechte aan klager heeft toegeschreven. Zij heeft dat ook op de zitting van het hof, nadat zij daar door klager op was gewezen, erkend en daarvoor direct haar excuses aangeboden. Nu niet is gebleken dat verweerster bewust een onjuiste verwijzing in haar pleitnota heeft opgenomen en zij hiervoor direct haar excuses heeft aangeboden, is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  19 december 2022 in de zaak 22-880/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

  klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 november 2022 met kenmerk 1976905, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager en de heer B enerzijds en de cliënte van verweerster, uitgeverij Nieuw Amsterdam B.V. (hierna: de uitgeverij), anderzijds zijn verwikkeld in een geschil over een door de uitgeverij uitgeven boek waarin de namen van klager en de heer B voor komen. 1.2    Op 14 juni 2022 heeft er een zitting bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het hof) plaatsgevonden. Op die zitting heeft verweerster het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Daarin staat, voor zover van belang: “4    Naamsvermelding 4.1     Volgens Appellanten is vermelding van hun volledige namen in het Boek onrechtmatig. Bij MvA is uiteengezet waarom naamsvermelding (en de foto op de kaft) in het Boek gerechtvaardigd is, kort gezegd: het publiek kende de namen van Appellanten al, hun naamsvermelding was essentieel droeg bij aan het publieke debat, gold als waarschuwing voor het publiek. De foto was online op meerdere plekken te vinden, ook zonder zwart balkje. Bovendien was er het algemeen belang van de misstand die het Boek aan de kaak beoogde te stellen. In aanvulling daarop geldt nog het volgende. 4.1.1 In eerdere procedures van [klager] is al vastgesteld dat de “initialenregel” niet geldt nu [klager] door eigen toedoen te beschouwen is als publiek persoon: hierdoor “legt het belang van [klager], gelegen in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, minder gewicht in de schaal en zal het niet-vermelden van de volledige naam (doch slechts de initialen) van [klager] ook naar oordeel van het hof weinig effect hebben” (Hof ’s-Hertogenbosch, 8 november 2016, CLI:NL:GHSE:2016:4983, [klager/Quote). Over de foto werd geschreven: “Deze foto, die Quote kocht van een fotopersbureau, is eerder gepubliceerd op onder meer de websites Camilleri en Crimesite en werd in 2008 getoond in een (TV) uitzending van het programma De Leugen regeert.” 4.1.2 Zie ook Hof Amsterdam 30 oktober 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:3951, rov 3.7 ([klager]/Parool): [klager] heeft zichzelf gepresenteerd als een publiek figuur en is veroordeeld in een geruchtmakende strafzaak. 4.1.3 En Hof Den Haag 27 juni 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:3236, overweging 4.13.2): het noemen van de naam van [klager], nu in De Gekooide Recherche, vergroot de controleerbaarheid en geloofwaardigheid en de zeggenschap van de boodschap. Het noemen van de naam draagt bij aan het debat van algemeen belang. 4.1.4 Ook over [de heer B] werd (al vóór het Boek) gepubliceerd zonder gebruik van de initialen regel (zie o.a. Productie 3 MvA) , kennelijk gelet op de rol die hij in het openbare leven destijds speelde (als directeur van een ziekenhuis) en als partner van een bekend persoon die de publiciteit niet schuwde (overeenkomstig Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2018, zaaknummer: C/13/653996 KG ZA 18-954 MvdV/MB, overweging 4.8). 4.1.5 Buiten de rechtspraak die Appellanten zelf hebben gecreëerd is naamsvermelding ook onderwerp van een uitspraak van 28 juni 2018 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat bevestigt dat een anonimiseringsverzoek de uitingsvrijheid beperkt en dus niet zo maar kan worden toegewezen. Bovendien bevestigt het EHRM in deze uitspraak dat journalisten de vrijheid hebben om te beslissen welke details (waaronder naamsvermelding) moeten worden gepubliceerd om de geloofwaardigheid te waarborgen. Vooral in berichten van strafrechtelijke procedures die veel belangstelling hebben gewekt, zoals in dit geval. ” 1.3    Op 15 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door op de zitting van 14 juni 2022 aantoonbaar te hebben gelogen en welbewust een verkeerd beeld te hebben geschetst door te verwijzen naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 oktober 2018, welk arrest volgens verweerster over klager zou gaan terwijl dat niet zo is. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.  4.2    De klacht heeft betrekking op overweging 4.1.2 van de pleitnota van verweerster. Volgens klager heeft verweerster daarin verwezen naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam dat over klager zou gaan, terwijl dat helemaal niet zo is. Verweerster heeft hiermee een verkeerd beeld over klager proberen te schetsen richting het hof, aldus klager. 4.3    Verweerster voert aan dat zij in haar pleitnota het punt heeft willen maken dat klager een bekend persoon is en dat vermelding van zijn naam in een boek daarom gerechtvaardigd is. Zij heeft dat punt kracht bij willen zetten met verwijzingen zowel naar jurisprudentie die over klager zelf gaat als jurisprudentie die over de heer B gaat als naar jurisprudentie die over anderen gaat. Bij vergissing is één uitspraak uit die jurisprudentie ten onrechte aan klager toegeschreven, terwijl deze thuishoorde in het rijtje ‘jurisprudentie over anderen’. Toen klager verweerster daarop attent maakte, was zij even van haar stuk omdat zij zich niet bewust was van haar vergissing. Zij heeft toen ter zitting geprobeerd de feiten te achterhalen en heeft, toen bleek dat klager gelijk had, dat ook ruiterlijk toegegeven en haar excuses gemaakt. Er is geen sprake van welbewust een verkeerd beeld willen schetsen of van liegen, en evenmin van kwade trouw. Het was een vergissing waarvoor verweerster klager nogmaals haar excuses aanbiedt, aldus verweerster.  4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft erkend dat zij in haar pleitnota een arrest van het gerechtshof Amsterdam ten onrechte aan klager heeft toegeschreven. Dat arrest hoorde in het rijtje “jurisprudentie over anderen dan klager”. Zij heeft dat ook op de zitting van het hof, nadat zij daar door klager op was gewezen, erkend en daarvoor direct haar excuses aangeboden. Nu niet is gebleken dat verweerster bewust een onjuiste verwijzing in haar pleitnota heeft opgenomen en zij hiervoor direct haar excuses heeft aangeboden, is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 19 december 2022