Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:175
Zaaknummer
220270
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. De termijn voor het indienen van een schriftelijk pleidooi in de cassatieprocedure is verstreken. Klagers hebben niet duidelijk gemaakt voor welke proceshandeling in die procedure zij nog een advocaat nodig hebben. Aanwijzing van een advocaat is daardoor zinloos geworden. Ook overigens heeft de deken op goede gronden het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Niet is gebleken dat klagers hebben voldaan aan hun inspanningsverplichting eerst zelf op zoek te gaan naar een advocaat. Ook hebben zij niet voldaan aan het verzoek van de deken nadere informatie te verstrekken over de aard van de procedure. Het hof verklaart het beklag ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 16 december 2022
in de zaak 220270
naar aanleiding van het gezamenlijke beklag van:
klagers
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 De gezamenlijke klagers (hierna tezamen aangeduid als ‘klagers’ of ‘The Crimean Museums’) hebben bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 31 augustus 2022. Klagers hebben een in de Engelse taal opgesteld beklag d.d. 12 oktober 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 12 oktober 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
een e-mail van M. namens klagers van 20 oktober 2022 met als bijlage een vertaling van het beklag in de Nederlandse taal; een e-mail van M. namens klagers van 3 november 2022 met bijlagen; het verweerschrift van de deken van 14 november 2022; een e-mail van M. namens klagers van 21 november 2022.
2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Op 11 juli 2022 heeft de deken een e-mail met bijlage ontvangen van professor B. (hierna:B) waarin hij aangeeft op verzoek van klagers navraag te doen naar de stand van zaken met betrekking tot een aanwijzingsverzoek van The Crimean Museums. Als bijlage werd door B. een ongedateerd en in de Engelse taal opgesteld verzoek aan de deken tot aanwijzing van een advocaat aan klagers meegestuurd. Dit verzoek is namens klagers ondertekend door X. (T. C. Museum), U. (K.H. and C. P.), V. (B. H.and C.S.P.) en Y. (N.P. of “T. C.”). Op 12 juli 2022 is namens de deken per e-mail een reactie gestuurd aan B. met een verzoek om nadere informatie.
3.2 Op 30 augustus 2022 is bij de deken een e-mail van X. namens klagers binnengekomen met als bijlage een aanwijzingsverzoek. Dit aanwijzingsverzoek is gelijk aan het eerder op 11 juli 2022 door B. aan de deken toegezonden aanwijzingsverzoek. Dat verzoek ziet op aanwijzing van een advocaat voor het verlenen van rechtsbijstand aan klagers in een cassatieprocedure bij de Hoge Raad, naar aanleiding van een cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2021 (het hof begrijpt: het arrest gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2021:3201).
3.3 Bij beschikking van 31 augustus 2022 heeft de deken dit verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. Deze beschikking houdt het – voor zover bij de beoordeling relevant – volgende in:
“Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 30 augustus 2022 met als bijlage een ongedateerd verzoek tot aanwijzing van een advocaat bericht ik u als volgt.
U verzoekt namens the T.C. Museum, the K. H. and C. P., the B. H. and C.S.P. en the National reserve of “T.C.”, hierna te noemen: “The Crimean Museums” om aanwijzing van cassatieadvocaat. Begrijp ik het goed dan heeft H. Coöperatief U.A. te Amsterdam namens the Crimean Museums cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2021. H. heeft zich echter op 3 juni jl. aan onderhavige zaak onttrokken ten gevolge van het conflict tussen Rusland en Oekraïne c.q. de sancties welke dientengevolge zijn getroffen. De dag van pleidooi is bepaald op 16 september a.s., althans uit uw brief leid ik af dat op die dag het schriftelijke pleidooi van partijen moet zijn ontvangen door de Hoge Raad.
(…)
In uw e-mail refereert u aan een brief van 17 juni jl. U zou uw verzoek tot aanwijzing van een advocaat op die datum aan mij hebben toegezonden. Ik heb niet eerder een brief van u ontvangen met een verzoek tot aanwijzing van een advocaat. Uw verzoek van 30 augustus jl. is het eerste verzoek dat ik van u heb ontvangen.
Wel ontving ik op 11 juli jl. van professor B. een kopie van de ongedateerde brief die u met uw e-mail van 30 augustus jl. meezond. In zijn e-mail vroeg hij mij naar de stand van zaken met betrekking tot het aanwijzingsverzoek van the Crimean Museums. Omdat de ongedateerde brief geen e-mailadres bevatte heeft de stafjurist op 12 juli jl. de heer B. per e-mail het volgende te kennen gegeven:
‘Geachte heer B.,
Hierbij bevestig ik u namens de deken de ontvangst van het hierbij gesloten aanwijzingsverzoek ex artikel 13 Advocatenwet. Omdat ik niet over een emailadres van de verzoekende partijen beschik, mail ik u. Als voorwaarden voor aanwijzing geldt onder meer dat de verzoekende partij laat weten welke kantoren zij benaderd hebben. Graag zie ik een opgave tegemoet van kantoren die reeds zijn benaderd. Voorts is het met het oog op de aanwijzing van een advocaat van belang informatie te ontvangen waar en/of op welk rechtsgebied de zaak betrekking heeft Wellicht kunt u het daarheen leiden dat wij zo spoedig mogelijk een kopie ontvangen van het eind- en interlocutoire vonnis van 26 oktober 2021?’
Naar aanleiding van die e-mail heb ik noch van de heer B. noch van u de verzochte aanvullende stukken ontvangen. Op 30 augustus jl., slechts twee weken voor het verstrijken van de termijn, hebt u uw verzoek tot aanwijzing van een advocaat enkel herhaald zonder daarbij de door mij bij e-mail van 12 juli jl. verzochte stukken toe te zenden.
Ik constateer dan ook dat uw verzoek niet aan voormelde voorwaarden voldoet. Zo hebt u geen enkel stuk betreffende de reeds in gang gezette cassatieprocedure toegezonden (zelfs geen kopie van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam waartegen cassatieberoep is ingesteld), noch heeft u afwijzingen toegezonden van de door u benaderde advocaten. Normaal gesproken zou ik u in de gelegenheid stellen uw verzoek tot aanwijzing van een advocaat aan te vullen, waarna het verzoek door mij kan worden beoordeeld, maar gelet op de korte termijn die nog rest tot 16 september a.s. en het feit dat u reeds, via de heer B., in de gelegenheid bent gesteld u verzoek aan te vullen heb ik het verzoek van the Crimean Museums desondanks beoordeeld.
U, althans, the Crimean Museums, hebben niet aannemelijk gemaakt en desgevraagd aan de hand van schriftelijke adviezen en/of aanwijzingen van advocaten niet aangetoond dat the Crimean Museums verschillende malen serieus, gericht en tevergeefs hebben getracht een advocaat bereid te vinden de zaak van H. Coöperatief U.A. over te nemen.
Daar bij komt dat u in uw brief zelf aangeeft dat het om een grote en complexe zaak gaat. Gelet hierop acht ik de tijd die nog rest voor een advocaat om zich in een dergelijke grote en complexe zaak voor te bereiden en voor 16 september a.s. een schriftelijk pleidooi te houden te kort. Ik kan een advocaat niet dwingen om zich op zo een dergelijke korte termijn voor te bereiden op een dergelijke grote en complexe zaak. Op 12 juli jl. is u verzocht uw verzoek aan te vullen, aan welk verzoek op geen enkele wijze gehoor is gegeven. U kunt dan niet van mij verwachten dat ik op een dergelijke korte termijn een advocaat aanwijs om de zaak van H.Coöperatief U.A. over te nemen.
Ik wijs uw verzoek om aanwijzing van een advocaat dan ook af.”
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klagers voeren het volgende aan. The Crimean Museums werden voorheen bijgestaan door H. Coöperatief U.A., maar zij staan thans klagers niet meer bij. Klagers hebben daarom een verzoek ingediend bij de deken tot aanwijzing van een advocaat ter zake van het verlenen van bijstand in het cassatieberoep dat is ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2021. Volgens klagers hebben zij dit verzoek op 17 juni 2022 ingediend. Omdat een reactie op dit verzoek uitbleef, hebben zij het verzoek op 30 augustus 2022 herhaald, waarna de deken dit verzoek op 31 augustus 2022 heeft afgewezen. De deken heeft echter volgens klagers geen onderzoek gedaan naar de contactgegevens van klagers en evenmin heeft zij een poging gedaan contact met klagers op te nemen.
4.2 Klagers wijzen erop dat uit de beschikking van de deken volgt dat zij op 11 juli 2022 het verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft ontvangen via B. Klagers benadrukken dat B. hen niet vertegenwoordigt en ook nooit heeft vertegenwoordigd in een procedure bij de Nederlandse rechter. Het door hem op 11 juli 2022 aan de deken gerichte verzoek moet niet worden gezien als enige vorm van juridische vorm van vertegenwoordiging, maar als een herinnering aan het oorspronkelijke verzoek.
4.3 Nadat de deken op 30 augustus 2022 door klagers werd herinnerd aan het aanwijzingsverzoek heeft de deken geen advocaten, waaronder de voormalig advocaat van klagers, benaderd. De deken heeft evenmin haar eerdere verzoek om aanvullende informatie herhaald. In plaats daarvan heeft de deken daags later een naar het oordeel van klagers overhaaste en ongerechtvaardigde beslissing genomen. Klagers stellen hierdoor een door de Hoge Raad gestelde deadline van 16 september 2022 te hebben gemist. Als gevolg daarvan lopen klagers een ernstig risico op een ongunstig oordeel aangezien zij niet worden vertegenwoordigd bij de Hoge Raad. Inhoudelijk draait de kwestie om het lot van belangrijke objecten van cultureel erfgoed. Dit onderstreept volgens klagers het belang dat zij hebben bij professionele rechtsbijstand van een Nederlandse advocaat in deze procedure. Van die bijstand worden klagers nu beroofd.
4.4 Klagers wijzen erop dat het recht te worden vertegenwoordigd door een advocaat voortvloeit uit artikelen 17 en 18 van de Grondwet. Klagers zijn van mening dat dit recht dient te worden gerespecteerd.
Verweer deken
4.5 Op 30 augustus 2022 heeft de deken als bijlage bij een e-mail van X. het ongedateerde verzoek tot aanwijzing van een advocaat ontvangen. In de e-mail werd gerefereerd aan een brief van 17 juni 2022 waarin een eerste verzoek tot aanwijzing zou zijn ingediend en waarop door de deken niet zou zijn gereageerd. De deken stelt zich op het standpunt dat niet eerder dan 30 augustus 2022 een verzoek tot aanwijzing is ontvangen. Op 11 juli 2022 heeft de deken als bijlage bij een e-mail van B. wel een kopie ontvangen van de ongedateerde brief die ook bij de e-mail van 30 augustus 2022 was gevoegd. In die e-mail van 11 juli 2022 heeft B. gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot het meegezonden aanwijzingsverzoek. De door B. meegezonden ongedateerde brief bevatte geen contactgegevens van The Crimean Museums. In reactie hierop heeft de stafjurist van de deken de ontvangst bevestigd van het aanwijzingsverzoek en onder meer gevraagd naar e-mailadres van de verzoekende partijen. Verder is vermeld aan welke voorwaarden een aanwijzingsverzoek dient te voldoen. De deken stelt zich op het standpunt dat het op de weg van de The Crimean Museums had gelegen in hun verzoek hun contactgegevens te vermelden, hetgeen zij hebben nagelaten. Omdat B. namens The Crimean Museums vroeg naar de stand van zaken, mocht ervan worden uitgegaan dat hij zou zorgdragen voor een terugkoppeling aan The Crimean Museums, of het e-mailbericht van 12 juli 2022 aan hen zou doorsturen.
4.6 De deken wijst erop dat The Crimean Museums op geen enkel moment, ook niet in deze klachtprocedure, aannemelijk hebben gemaakt en desgevraagd aan de hand van schriftelijke adviezen en/of afwijzingen van advocaten hebben aangetoond dat zij verschillende malen en tevergeefs hebben getracht de zaak van H. Coöperatief U.A. over te laten nemen. Zij hebben verder geen kopie toegezonden van het betreffende arrest, noch van enig ander stuk met betrekking tot de procedure bij de Hoge Raad. De deken concludeert dat niet aan de voorwaarden waaraan een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet is voldaan, zodat het verzoek terecht is afgewezen. Het beklag tegen deze beschikking dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Toetsingskader
4.7 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.8 Het hof stelt voorop dat de mogelijkheid om de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen een aanvullende voorziening is, voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem bijstand te verlenen.
4.9 Klagers stellen dat zij door de afwijzende beslissing van de deken van de mogelijkheid zijn beroofd om op 16 september 2022 een schriftelijk pleidooi in te dienen. Op 20 oktober 2022 heeft het hof aan klagers verzocht of zij van de Hoge Raad uitstel hadden gekregen voor het indienen van dat schriftelijk pleidooi. Op 28 oktober 2022 heeft het hof klagers nog een laatste termijn gegeven om daar informatie over te geven. Op 3 november 2022 hebben klagers medegedeeld dat zij uitstel hadden gevraagd voor het indienen van een schriftelijk pleidooi maar dat zij daar geen reactie op hebben ontvangen van de Hoge Raad.
4.10 Het hof stelt vast dat de termijn voor het indienen van een schriftelijk pleidooi inmiddels is verstreken. Klagers hebben verder niet duidelijk gemaakt voor welke proceshandeling in de bedoelde procedure bij de Hoge Raad zij nog een advocaat nodig hebben. Dat betekent dat op het moment dat het beklag bij het hof werd gedaan klagers doel, een proceshandeling verrichten in de bedoelde cassatieprocedure, niet meer kon worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden. Reeds op die grond dient het beklag van klagers te worden afgewezen.
4.11 Ook overigens is het hof van oordeel dat de deken op goede gronden het verzoek om aanwijzing van een advocaat heeft afgewezen nu niet is gebleken dat klagers aan hun inspanningsverplichting hebben voldaan door eerst zelf op zoek te gaan naar een advocaat. Het lag op de weg van klagers om tegenover de deken te onderbouwen welke stappen zij in dit verband hebben gezet, hetgeen zij hebben nagelaten. Ook hebben zij niet voldaan aan het verzoek nadere informatie te verstrekken over de aard van de procedure. Aldus hebben klagers niet voldaan aan de voorwaarden waaraan een verzoek om aanwijzing van een advocaat moet voldoen.
4.12 Al het voorgaande brengt mee dat het beklag ongegrond zal worden verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
5.1 verklaart het beklag van klagers tegen de beslissing van 31 augustus 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 16 december 2022.