Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:341

Zaaknummer

22-637/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in andere hoedanigheid. Klager heeft zijn verwijt, dat verweerder zijn werkzaamheden als lid van de Klachtencommissie niet naar behoren zou hebben verricht, niet met concrete feiten en omstandigheden toegelicht en onderbouwd en enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers stellingen ontbreekt. Van een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad is geenszins gebleken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 oktober 2022 in de zaak 22-637/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 5 augustus 2022 met kenmerk Z 1563323/MK/sd, door de raad ontvangen op 5 augustus 2022, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan. 1.1 Klager en zijn gezin huren een woning van de stichting Mitros (hierna: Mitros) in Utrecht. Klager heeft op 6 mei 2021 bij de Klachtencommissie Woningcorporaties regio Utrecht (hierna: “de Klachtencommissie”) van Mitros een klacht ingediend. 1.2 Verweerder is plaatsvervangend lid van de Klachtencommissie. Op het handelen van de Klachtencommissie is het Reglement Klachtencommissie Woningcorporaties Regio Utrecht van toepassing. 1.3 In verband met de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van Covid-19 heeft de Klachtencommissie in afwijking van het reglement gedurende een bepaalde periode geen mondelinge behandelingen laten plaatsvinden. In plaats daarvan werden partijen telefonisch gehoord door een lid van de Klachtencommissie, waarvan verslag werd uitgebracht aan de overige commissieleden. Vervolgens werd een conceptadvies opgesteld dat besproken en beoordeeld werd door de overige commissieleden. Daarna werd een definitief advies gemaakt dat aan de klager en aan de corporatie werd gestuurd. 1.4 Op 30 augustus 2021 heeft verweerder eerst klager en daarna Mitros telefonisch gehoord. 1.5 Na afloop van het telefoongesprek d.d. 30 augustus 2021 heeft klager een e-mail aan verweerder gestuurd. 1.6 Na overleg met de overige commissieleden heeft verweerder op 20 september 2021 nogmaals telefonisch contact met klager opgenomen. In dit telefoongesprek heeft klager bij verweerder aangegeven een advies van de commissie te verwachten. Verweerder heeft een conceptadvies opgesteld. Vervolgens heeft de Klachtencommissie een definitief advies opgesteld, dat is verzonden aan klager en Mitros. 1.7 Op 24 oktober 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door: a) op 21 oktober 2021, als lid van de Klachtencommissie advies uit te brengen ten aanzien van een klacht van klager van 6 mei 2021 jegens Mitros, terwijl dit advies is gebaseerd op onvolledige gegevens; b) zijn standpunten niet volledig en/of onjuist te verwoorden in dit advies; c) klager in twee gesprekken met hem op 30 augustus 2021 en 20 september 2021 het gevoel te geven dat hij de advocaat van Mitros was; d) niet onafhankelijk te zijn.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van lid van de Klachtencommissie. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van lid van de Klachtencommissie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.Klachtonderdelen a) tot en met d) 4.2 Klager is van mening dat verweerder zijn werkzaamheden als lid van de Klachtencommissie niet naar behoren heeft verricht. Klager is het kennelijk niet eens met de inhoud van het advies van de Klachtencommissie, maar dat betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter overweegt verder dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De voorzitter stelt vast dat klager zijn verwijt, dat verweerder zijn werkzaamheden als lid van de Klachtencommissie niet naar behoren zou hebben verricht, niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers stellingen ontbreekt. Van een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad is geenszins gebleken. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.  BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.

Griffier                                                                                     Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)   Verzonden d.d. 17 oktober 2022