Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:252
Zaaknummer
22-879/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat hij om opheldering heeft gevraagd over de officiële woonplaats van klager. Het is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder het tussenvonnis van de kantonrechter niet in de kortgedingdagvaarding heeft genoemd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 december 2022 in de zaak 22-879/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over: verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 november 2022 met kenmerk 1973044/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 30 november 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft een geschil met United Parcel Service Nederland B.V. (hierna: UPS) over de verzending van een pakket van Nederland naar de Verenigde Staten. In dat kader heeft klager op 25 november 2021 een dagvaarding aan UPS uitgebracht. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 6 januari 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de kantonrechter) UPS veroordeeld tot betaling van de vordering van klager. 1.2 Op 3 februari 2022 heeft verweerder namens UPS een verzetdagvaarding uitgebracht. In de verzetdagvaarding heeft verweerder bij wijze van incidentele vordering verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis van 6 januari 2022. 1.3 Bij e-mail van 3 maart 2022 heeft verweerder klager gevraagd om zijn officiële woonplaats per omgaande kenbaar te maken. Klager heeft dit bij e-mail van dezelfde dag geweigerd. 1.4 Bij e-mail van eveneens 3 maart 2022 heeft verweerder de kantonrechter onder meer geschreven: “UPS wil graag weten waar [klager] zijn woonplaats heeft. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn in verband met een eventuele proceskostenveroordeling dan wel indien actie tegen hem zou moeten worden ondernomen (…). Tot nu toe heeft [klager] echter nagelaten in de exploten te vermelden waar zijn woonplaats is (in de VS), terwijl hij hiertoe conform art. 45 lid 3 onder b. Rv verplicht is. Hij heeft enkel aangegeven in Nederland woonplaats te hebben gekozen aan het adres (…) Maastricht (…). Op dit adres bevindt zich echter geen actief kantoor en/of bewoond gebouw, hetgeen eenvoudig via Google Street View kan worden achterhaald en ook is geconstateerd door de deurwaarder bij het betekenen van de verzetdagvaarding. (…) Dus naast het feit dat [klager] heeft nagelaten zijn officiële woonplaats te vermelden kan ook niemand worden aangetroffen bij de door hem gekozen woonplaats. UPS vraagt de rechtbank dan ook [klager] te verzoeken zijn officiële woonplaats (in de VS) mede te delen.” 1.5 Bij vonnis in het incident van 31 maart 2022 heeft de kantonrechter het verzoek om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring afgewezen. 1.6 Op 10 mei 2022 heeft klager beslag laten leggen op een bankrekening van UPS. Op 13 mei 2022 heeft verweerder namens UPS een kort geding jegens klager aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Bij verstekvonnis van 25 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het door klager ten laste van UPS gelegde beslag opgeheven op de voorwaarde dat UPS zekerheid stelt voor een bedrag van € 7.000,-. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen: “2.3 (…) Eiseres is in verzet gegaan en heeft tevens een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis ingesteld. De rechtbank Oost-Brabant heeft de incidentele vordering van eiseres afgewezen.” 1.7 Op 5 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft op 3 maart 2022 in zijn e-mail aan de kantonrechter verklaard dat het adres van klager in Maastricht niet bestaat en dat er op dat adres geen kantoor is gevestigd. b) Verweerder heeft in de kortgedingdagvaarding van 13 mei 2022 bewust materiele informatie achtergehouden. Hij heeft op die manier geprobeerd de rechter te beïnvloeden.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a) 4.2 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in zijn e-mail aan de kantonrechter van 3 maart 2022 heeft verklaard dat het adres van klager in Maastricht niet bestaat en dat er op dat adres geen kantoor is gevestigd. 4.3 Verweerder voert aan dat vast staat dat klager geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Op de eerste pagina van de oorspronkelijke dagvaarding van klager staat dat hij vermeend een woonplaats zou hebben in de Verenigde Staten, zonder dat deze woonplaats wordt vermeld. Op de eerste pagina van het latere exploot van beslaglegging wordt door (de deurwaarder namens) klager vermeld dat hij niet meer in de Verenigde Staten maar in Buenos Aires, Argentinië, woont. Het was en is voor verweerder dan ook onduidelijk waar klager zijn woonplaats heeft. Het door klager genoemde adres in Maastricht is niet zijn woonadres. Het is alleen een correspondentieadres. Nu dit niet zijn officiële woonplaats is, bestaat het risico dat stukken, zoals bijvoorbeeld een dagvaarding, niet rechtsgeldig aan hem kunnen worden betekend bij dat adres. De vrees dat het door klager opgegeven adres geen adres is waar stukken rechtsgeldig zouden kunnen worden betekend werd versterkt nadat de deurwaarder op 2 februari 2022 probeerde de verzetdagvaarding te betekenen aan klager bij het door klager opgegeven adres. Naar aanleiding van de mededeling van de deurwaarder dat er geen brievenbus was en het niet mogelijk is om bij het huis te komen, heeft verweerder nader onderzoek verricht via Google Street View. Dat onderzoek bevestigde het verhaal van de deurwaarder. Het voorgaande was aanleiding om klager op 3 maart 2022 te verzoeken zijn officiële woonplaats in het buitenland mede te delen. De weigering van klager om zijn officiële woonplaats mede te delen was aanleiding om een e-mailbericht aan de kantonrechter te sturen. UPS heeft immers een gerechtvaardigd belang om te weten waar klager officieel woonachtig is. Anders dan klager stelt heeft verweerder in dat e-mailbericht niet geschreven dat het adres niet bestaat. Verweerder heeft de kantonrechter alleen geattendeerd op zijn constateringen, aldus verweerder. 4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting die klager niet althans onvoldoende heeft betwist, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder in zijn e-mail aan de kantonrechter van 3 maart 2022 om opheldering heeft gevraagd over de officiële woonplaats van klager. Verweerder heeft dit gedaan in het belang van zijn cliënte, die er een gerechtvaardigd belang bij heeft om te weten waar klager zijn woonplaats heeft. Dat verweerder hiermee slechts één doel had, namelijk klager in diskrediet brengen, is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in de dagvaarding van 13 mei 2022 bewust informatie achtergehouden en op die manier heeft geprobeerd de rechter te beïnvloeden. Volgens klager heeft verweerder het tussenvonnis van 31 maart 2022 bewust niet genoemd. 4.6 Verweerder erkent dat hij in de dagvaarding van 13 mei 2022 het tussenvonnis van 31 maart 2022 niet uitdrukkelijk heeft genoemd. Verweerder heeft dit niet bewust gedaan om de rechter te misleiden, maar omdat hij ervan uitging dat het tussenvonnis voor de beoordeling van de in kort geding ingestelde vordering niet relevant zou zijn. De kantonrechter heeft bij het beoordelen van de incidentele vordering geen aandacht besteed aan de inhoud van de verzetdagvaarding en heeft niet gekeken in hoeverre er sprake is van een verhoogd restitutierisico. Daarnaast had klager ten tijde van het uitbrengen van de verzetdagvaarding nog geen beslag gelegd en bestond de hoop dat er alsnog een regeling in der minne zou kunnen worden getroffen. De basis waarop de kantonrechter eerder de incidentele vordering had beoordeeld verschilde aldus sterk van de situatie ten tijde van het aanhangig maken van het kort geding. Verweerder verkeerde daarom in de veronderstelling dat het niet nodig was om expliciet aandacht te besteden aan het tussenvonnis. Het niet noemen van het tussenvonnis heeft overigens niet tot enige benadeling van klager geleid, nu het tussenvonnis op de kortgedingzitting is besproken en de voorzieningenrechter daarvan ook expliciet melding heeft gemaakt in haar vonnis, aldus verweerder. 4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, die klager niet althans onvoldoende heeft betwist, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder het tussenvonnis van 31 maart 2022 niet in de dagvaarding van 13 mei 2022 heeft genoemd. Uit r.o. 2.3 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 mei 2022 volgt overigens dat zij van het tussenvonnis op de hoogte was. Klager is dan ook niet in zijn belangen geschaad. Dat verweerder overigens misleidende en/of onjuiste informatie heeft verstrekt, heeft klager onvoldoende onderbouwd . Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 december 2022