Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-04-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:347
Zaaknummer
21-576/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 april 2022 in de zaak 21-576/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 10 juli 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 7 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/101 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van klager met bijlagen van 10 januari 2022 en een e-mail van verweerder met bijlagen van 17 januari 2022.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als klachtenfunctionaris en vervolgens als gemachtigde van zijn kantoorgenoot, mr. R.C.M. B, in een tuchtrechtelijke kwestie in de periode van september 2018 tot 14 oktober 2020. 2.3 Bij brief van 26 september 2018 aan klager heeft verweerder als klachtenfunctionaris gereageerd op de klacht van klager tegen mr. B. 2.4 Klager heeft op 11 oktober 2018 een klacht over mr. B ingediend bij de deken. 2.5 Bij beslissing van 14 april 2020 is deze klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en is de maatregel van waarschuwing opgelegd aan mr. B. 2.6 Verweerder heeft bij beroepschrift van 14 mei 2020 hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline tegen de beslissing van de Raad van Discipline van 14 april 2020. Dat beroepschrift luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Als reactie liet mr. G hem telkenmale weten dat F slechts een oude kennis van hem was en dat hij op geen enkele wijze betrokken was geweest bij enige inhoudelijke advisering richting F in het kader van de (voorgenomen) echtscheidingsprocedure tegen mevrouw G. Als kantoorgenoot en medecompagnon had B - mede na controle van alle cliëntengegevens van ons kantoor - geen reden te twijfelen aan zijn berichtgeving hieromtrent richting hem.
Na de zitting heeft B mr. G op de hoogte gesteld van het feitelijke verloop van de zitting alsook de standpunten van F. Als reactie daarop heeft mr. G bij e-mail van 19 februari 2020 de standpunten van F betwist (…). Op deze e-mail heeft F niet gereageerd.”
2.7 Bij beslissing van 8 januari 2021 is de beslissing van de Raad van Discipline van 14 april 2020 vernietigd voor zover die betrekking heeft op het klachtonderdeel waarvoor een maatregel en kostenveroordeling is opgelegd.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zijn kantoorgenoot mr. B bij te staan als gemachtigde in een klachtzaak bij de Raad van Discipline en het hoger beroep bij het Hof van Discipline. Klager is cliënt bij het kantoor van verweerder geweest. Dit is in strijd met gedragsregel 15. b) een beroepschrift uit te brengen zonder zijn handtekening. c) in strijd met de kantoorklachtenregeling op te treden als klachtenfunctionaris. d) onwaarheden te verkondigen in een beroepschrift. Verweerder heeft in dat beroepschrift gesteld dat klager geen cliënt bij het kantoor is geweest en dat hij niet op een e-mail heeft gereageerd. e) zich onnodig grievend uit te laten door in een productie bij het beroepschrift persoonlijke noten te plaatsen, waaronder “pfff”. Dit is uitermate onprofessioneel en onnodig grievend.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerder heeft zich verlaten op de informatie van zijn (oud-)kantoorgenoot mr. G die hij met mr. B en verweerder had gedeeld ten aanzien van het al dan niet cliënt zijn van klager. Op 14 mei 2020 is het beroepschrift ingediend. Pas daarna bleek naar aanleiding van de uiteenzettingen van mr. G bij een bespreking met de deken en de waarnemend deken op 8 mei 2020 dat zijn informatie niet juist was. Met deze informatie werd verweerder pas op 29 mei 2020 bekend.Klachtonderdeel b) 4.3 Het beroepschrift is bij afwezigheid van verweerder ondertekend door mr. B.Klachtonderdeel c) 4.4 Er is besloten dat mr. G niet kon optreden als klachtenfunctionaris vanwege zijn gestelde betrokkenheid met klager. Om de klachtenbehandeling zo zuiver mogelijk te laten plaatsvinden, heeft verweerder de rol van klachtenfunctionaris op zich genomen.Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerder heeft op basis van de beschikbare informatie niet onjuist gehandeld. Het dossier uit 2011 was vernietigd en was niet bij hem of mr. B bekend. Wel heeft verweerder een nuancering aangebracht bij het Hof van Discipline en zijn stelling aangepast.Klachtonderdeel e) 4.6 Verweerder leest geen “pfff” in de moeilijk leesbare aantekeningen. Mocht blijken dat deze tekst er wel staat, dan is dat niet onnodig grievend.
5 BEOORDELING 5.1 De Raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdeel a) 5.2 Dit verwijt houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door tegen klager op te treden, terwijl klager cliënt bij het kantoor van verweerder is geweest. 5.3 Regel 15 van de Gedragsregels 2018 luidt - voor zover relevant - als volgt:
1. Gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid is het de advocaat niet toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid: a. (…) b. tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. 2. (…) 3. Van de verplichting uit het eerste lid kan de advocaat alleen afwijken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden: a. de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk; b. de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en c. niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.
5.4 De achtergrond van deze regel is om conflicterende belangen te voorkomen en, onder meer, om een voormalige cliënt te beschermen tegen een advocaat die beschikt over vertrouwelijke informatie van die cliënt, ten aanzien waarvan hij verplicht is tot geheimhouding. Die vertrouwensband, en daarmee het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen, zou geschaad kunnen worden als de advocaat later tegen die cliënt zou kunnen gaan optreden met gebruikmaking van vertrouwelijke informatie uit die eerdere zaak. 5.5 De raad stelt vast dat klager een klacht had ingediend tegen mr. B, de kantoorgenoot van verweerder. Verweerder heeft zijn kantoorgenoot in de klachtprocedure bij de Raad van Discipline en het Hof van Discipline bijgestaan. De raad beschouwt klager – hoewel verweerder klager nooit als advocaat heeft bijgestaan – als een voormalige cliënt van verweerder omdat klager cliënt is geweest bij het advocatenkantoor van verweerder en de raad is van oordeel dat verweerder in deze klachtprocedure tegen klager is opgetreden, zoals bedoeld in Gedragsregel 15. 5.6 De raad is echter van oordeel dat er geen sprake is van schending van deze gedragsregel omdat is voldaan aan alle in het derde lid genoemde voorwaarden. De klachtzaak waarin verweerder mr. B heeft bijgestaan is een andere zaak dan de zaak die ten grondslag lag aan die klachtzaak. Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerder (heeft) beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van klager, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie klager betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de klachtzaak (tegen klager). Ten slotte is gelet op de klachtbrief en het verhandelde ter zitting van de raad niet gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van klager. 5.7 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet onbetamelijk heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en dat zijn handelen daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b) 5.8 Klager verwijt verweerder dat hij het beroepschrift in de tuchtzaak waarin hij mr. B heeft bijgestaan niet zelf heeft ondertekend. De raad is van oordeel dat - mede gelet op het verweer van verweerder - is gebleken dat dit beroepschrift door mr. B (de cliënt van verweerder in die klachtzaak) is ondertekend. Dit is - anders dan door klager is betoogd - niet is strijd met gedragsregel 12 of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.Klachtonderdeel c) 5.9 Klager verwijt verweerder dat hij is opgetreden als klachtenfunctionaris, terwijl mr. G in de kantoorklachtenregeling als klachtenfunctionaris was genoemd. Verweerder heeft uitgelegd dat mr. G betrokken was bij de zaak waarover door klager werd geklaagd en dat daarom verweerder de klacht heeft behandeld. Klager heeft op de zitting verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de klacht door verweerder is behandeld en dat hij die klacht ook goed heeft afgehandeld. Gelet op die beide verklaringen is de raad van oordeel dat niet valt in te zien in welke zin verweerder in deze een tuchtrechtelijk verwijt treft. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.Klachtonderdeel d) 5.10 Klager verwijt verweerder dat hij in zijn beroepschrift bij het Hof van Discipline in strijd met de waarheid heeft geschreven dat – kort gezegd – klager geen cliënt was bij het kantoor van mr. B en dat klager niet had gereageerd op een e-mail. 5.11 De raad overweegt dat vast is komen te staan dat klager wel degelijk een cliënt is geweest bij het kantoor van verweerder en mr. B. De raad is echter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder dat op het moment dat het beroepschrift is ingediend, wist of redelijkerwijs kon weten. Verweerder mocht afgaan op hetgeen mr. B, zijn cliënt, hem hierover had verteld en hij was niet verplicht om daar nader onderzoek te doen. Datzelfde geldt voor de opmerking over het niet reageren op een e-mail. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel e) 5.12 Klager verwijt verweerder dat hij het woord “pfff” in een bijlage bij het beroepschrift heeft geschreven. Voor zover verweerder dit heeft geschreven, is de raad van oordeel dat er geen sprake is van een onnodige grievende uitlating. Verweerder heeft daarmee niet de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij geschonden. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H. van Heemstra, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 25 april 2022