Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:346

Zaaknummer

21-547/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht van een advocaat. Verweerster heeft zonder overleg een zaak van een collega overgenomen. Zij heeft daarmee in strijd met gedragsregel 28 gehandeld. Ook heeft verweerster meermalen op klachtwaardige wijze gedreigd om een klacht tegen klager in te dienen, zonder eerst met klager in gesprek te treden. Gezien het uitgangspunt van onderling welwillendheid en vertrouwen, had dit wel op haar weg gelegen. De raad acht dat handelen van verweerster laakbaar. In het voordeel van verweerster wordt er rekening mee gehouden dat verweerster niet eerder een maatregel door de tuchtrechter opgelegd heeft gekregen. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 april 2022 in de zaak 21-547/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 2 maart 2020 heeft klager bij de eken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 24 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1095402/MV/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager van 10 januari 2022.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft tot in ieder geval 14 december 2018 opgetreden als voormalig advocaat van de cliënte van verweerster, mevrouw E. V, in een familierechtelijke procedure. 2.3 Bij beschikking van 14 december 2018 is de echtscheiding uitgesproken, het verzoek tot partneralimentatie afgewezen en het verzoek tot verdeling van de gemeenschap van goederen toegewezen met aanwijzing van een notaris en onzijdige personen. 2.4 Nadat de beschikking in eerste aanleg is gewezen, heeft mevrouw V zich voor verdere bijstand in januari 2019 gewend tot verweerster. 2.5 Bij brief van 14 januari 2019 heeft verweerster klager dienaangaande onder meer als volgt bericht:

“Ik krijg van cliënte nog stukken aangeleverd en zal het dossier dan bestuderen, maar bericht u nu alvast wel dat cliënte ervoor kiest om met mij als advocaat verder te gaan in deze zaak, zodat u het dossier kunt sluiten. De beschikking van 14 december jl. lezende en overigens ook de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 september 2018 kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er wellicht wat zaken zijn blijven liggen c.q. onderbelicht zijn gebleven van uw zijde bij de rechtbank, terwijl ik mij ook verbaas over de door u verzochte veroordeling van partijen om ten overstaan van de notaris over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. Mij lijkt dat weinig efficiënt en bovendien ook extra geld kostend (nieuwe procedure). Ik ga het dossier nog nader bestuderen en met cliënte bespreken en kom dan nog bij u op de zaak terug. Vooralsnog schort cliënte de betalingsregeling, die zij met u had afgelopen op, enerzijds omdat zij op dit moment onvoldoende financiële ruimte heeft om deze na te komen, anderzijds omdat er wellicht over de hoogte en de juistheid van die declaraties waarschijnlijk wel het nodige te zeggen is.”

2.6 Per e-mail van 31 januari 2019 heeft klager gereageerd op de brief van verweerster. 2.7 Per brief van 7 februari 2019 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:

“Bij de bestudering van het dossier, zoals ik dat nu redelijk compleet heb, en de beschikking voorlopige voorzieningen van de Rechtbank in Utrecht en de beschikking van 17 december jl. van diezelfde Rechtbank, heb ik helaas moeten constateren dat er toch wel wat omissies en misschien zelfs beroepsfouten uwerzijds zijn gemaakt, waardoor er nu een situatie is ontstaan waarbij cliënte met lege handen staat, er niets geregeld is en er kostbare tijd verloren is gegaan, terwijl er blijkens uw declaraties ook veel geld van cliënte daarvoor wordt gevraagd. Onder deze omstandigheden lijkt het mij dat we nader overleg moeten gaan voeren over de betaling door cliënte van uw declaraties, waarbij ik opmerk dat het cliënte niet te doen is om een klacht tegen u in te dienen, maar wel om een oplossing voor deze situatie te verkrijgen.”

2.8 Per e-mail van 18 februari 2019 heeft klager gereageerd op de brief van verweerster. 2.9  Per brief van 27 februari 2019 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:

“Ik ben thans druk doende met een kort geding namens cliënte dat dient op 5 maart a.s. en ook dient het appelschrift van de beschikking van 14 december 2018 voor 14 maart a.s. bij het Gerechtshof te worden ingediend. Mijn eerder ingenomen voorlopig oordeel over uw advisering aan cliënte is niet veranderd, maar – in overleg met cliënte – kies er op dit moment, voor om de klacht bij de Deken – die ik natuurlijk volledig en compleet wil formuleren – nog niet in te dienen, ook omdat ik eerst nader overleg met u zou willen voeren na genoemd kort geding en aan de hand van het appelschrift.”

2.10 Per e-mail van 27 februari 2019 heeft klager onder meer als volgt gereageerd op de brief van verweerster:

“Ik stel vast u blijft dreigen met het indienen van een klacht om mij onder druk te zetten. Ik vraag mij daarbij overigens wel af in hoeverre uw blik onzuiver of subjectief gekleurd is geworden vanwege de beroepsaansprakelijkheidszaak die ik eerder met succes tegen u persoonlijk voerde. Dat dreigen vind ik niet acceptabel en is bovendien an sich al klachtwaardig. Ofwel uw cliënte dient een klacht in ofwel zij doet dat niet waaraan ik toevoeg dat ik die klacht overigens met vertrouwen tegemoet zie. Ik behoud me overigens het recht voor mij ook over uw optreden te beklagen.”

2.11 Per e-mail van 2 april 2019 heeft klager verweerster onder meer als volgt bericht:

“Op 27 februari 2019 mailde ik u (zie onderstaand) en ik ben nog steeds in afwachting van uw reactie en uitkomst van het KG. Ik sta dan ook op het punt om rechtsmaatregelen te (laten) treffen maar geef de voorkeur aan een minnelijke oplossing.”

2.12 Per e-mail van 8 april 2019 heeft verweerster onder meer als volgt gereageerd op de e-mail van klager:

“Op verzoek van cliënt ben ik intussen doende met het opstellen van een klacht tegen u. Cliënt voelt zich door u niet goed bijgestaan (alimentatie en verdeling van de gemeenschap van goederen) en is intussen ook erg geschrokken van de declaraties die u haar gestuurd hebt. Ik ben helaas nog niet toegekomen aan het formuleren van het een en ander. Dat komt deels omdat ik zaken snel heb moeten oppakken voor cliënte, ook zaken die u had laten liggen (beslaglegging, kort geding verkoop woning) en ook appel van de beschikking van 14 december 2018. Intussen hebt u gedeclareerd, aangemaand en dreigt u nu zelfs met rechtsmaatregelen.”

2.13 Per e-mail van 9 april 2019 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerster. 2.14 Per e-mail van 15 april 2019 heeft verweerster onder meer als volgt gereageerd op de e-mail van klager:

“Indien u niet bereid bent om u aan de afspraak die u met cliënte heeft gemaakt te houden, dwingt u mij om de klacht bij de deken in te dienen.”

2.15 Bij dagvaarding van 22 november 2019 heeft klager mevrouw V gedagvaard ter zake de incasso van zijn openstaande declaraties. 2.16 Per brief van 5 december 2019 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht naar aanleiding van de namens klager uitgebrachte dagvaarding:

“Het staat u natuurlijk vrij om deze procedure te starten, maar ik zal dan verweer voeren namens cliënte en daarbij hoort dan ook het op dit moment gaan indienen van een klacht bij de Deken van de Orde van Advocaten in uw arrondissement over de aard van uw werkzaamheden, de communicatie met cliënt en toch ook de manier waarop de declaraties zijn ingericht. U kunt er ook voor kiezen op dit moment deze procedure niet aan te brengen; gelet op de werkzaamheden die ik voor cliënte heb te verrichten wacht ik dan ook met het indienen van een klacht.”

2.17 Verweerster heeft als gemachtigde van mevrouw V op 15 januari 2020 bij de deken in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend tegen klager. 2.18 In het kader van de incassoprocedure heeft verweerster voor de rol van 12 februari 2020 namens haar cliënte een conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie ingediend. 2.19  Op 2 maart 2020 heeft klager de onderhavige klacht ingediend tegen verweerster. 2.20 In het kader van de incassoprocedure, heeft verweerster voor de rol van 24 juni 2020 namens haar cliënte een conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie ingediend. 2.21 Bij vonnis van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de incassoprocedure tussen klager en mevrouw V. Kort gezegd is de conventionele vordering van klager toegewezen en de reconventionele vordering van mevrouw V afgewezen. 2.22 Bij appeldagvaarding van 19 oktober 2020 heeft verweerster namens mevrouw Verkuil hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) in het geheel geen contact met hem op te nemen conform gedragsregel 28 en geen enkel overleg te voeren in verband met de overname van de zaak; b) het telkenmale dreigen met klachten zonder concreet te worden en met geen ander doel dan om hem te bewegen genoegen te nemen met het voorlopig afstand doen van zijn recht op betaling van zijn kosten; c) in haar conclusie van antwoord in de incassoprocedure bewust een onjuiste voorstelling van zaken te geven aan de rechtbank en hem ten onrechte weg te zetten als een op geld beluste advocaat die alleen maar bezig is geweest met het innen van zijn eigen kosten.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdelen a) en b) 4.2 Verweerster heeft geen contact opgenomen met klager als bedoeld in gedragsregel 28, omdat er geen sprake was van een lopende zaak. De echtscheidingsprocedure was afgelopen. Er was slechts sprake van nog wat administratieve handelen c.q. alleen een nadere discussie over de declaraties van klager. Op enig moment werd duidelijk dat er wellicht ook (beroeps)fouten door klager waren gemaakt. Toen heeft zij dat klager bericht. Verweerster heeft geprobeerd de betalingsregeling op te schorten toen duidelijk werd dat de betalingsregeling voor haar cliënte niet te doen was.Klachtonderdeel c) 4.3 Verweerster heeft niet bewust stukken weggelaten en/of onjuiste informatie verstrekt met het doel om klager in een kwaad daglicht te stellen. Verweerster verwijst in dit verband op het feit dat klager haar cliënte blijft betichten van het niet in overeenstemming met de waarheid spreken, terwijl de door klager gepresenteerde feiten aantoonbaar niet juist zijn.

5 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1 Klager en verweerster zijn beide advocaten. Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met gedragsregel 28 geen overleg met hem heeft gevoerd over de overname van een zaak. Ook verwijt hij verweerster dat zij telkens dreigde met klachten, volgens klager met geen ander doel dan om hem te bewegen genoegen te nemen met het voorlopig afstand doen van zijn recht op betaling van zijn rekening. 5.2 Gedragsregel 28, lid 1, luidt als volgt: Een advocaat onthoudt zich in beginsel van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Krijgt een advocaat een verzoek de behandeling van een zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen, dan voeren deze advocaten onderling overleg met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak. 5.3 In de toelichting bij deze gedragsregel staat dat het de eigen verantwoordelijkheid van de overnemende advocaat is om daadwerkelijk te overleggen met de andere advocaat alvorens de behandeling van een zaak over  te nemen. 5.4 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad in het bijzonder de brief van verweerster aan klager van 14 januari 2019 van belang. In die brief schrijft zij, voor zover relevant, het volgende:

“Ik krijg van cliënte nog stukken aangeleverd en zal het dossier dan bestuderen, maar bericht u nu alvast wel dat cliënte ervoor kiest om met mij als advocaat verder te gaan in deze zaak, zodat u het dossier kunt sluiten. De beschikking van 14 december jl. lezende en overigens ook de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 september 2018 kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er wellicht wat zaken zijn blijven liggen c.q. onderbelicht zijn gebleven van uw zijde bij de rechtbank, terwijl ik mij ook verbaas over de door u verzochte veroordeling van partijen om ten overstaan van de notaris over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. Mij lijkt dat weinig efficiënt en bovendien ook extra geld kostend (nieuwe procedure). Ik ga het dossier nog nader bestuderen en met cliënte bespreken en kom dan nog bij u op de zaak terug. Vooralsnog schort cliënte de betalingsregeling, die zij met u had afgesproken op, enerzijds omdat zij op dit moment onvoldoende financiële ruimte heeft om deze na te komen, anderzijds omdat er wellicht over de hoogte en de juistheid van die declaraties waarschijnlijk wel het nodige te zeggen is.”

5.5 Vóór deze brief heeft verweerster op geen enkele wijze (schriftelijk of telefonisch) contact gehad met klager. De raad is van oordeel dat verweerster door op deze wijze, zonder overleg en zonder naar klagers visie op de zaak te vragen, de zaak over te nemen, heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 28. Van dwingende omstandigheden die ertoe hebben geleid dat verweerster als overnemende advocaat niet in de gelegenheid was om voorafgaand overleg te voeren, is niet gebleken. Voorts volgt de raad de stelling van verweerster dat er geen sprake is van een lopende zaak en dat derhalve gedragsregel 28 niet van toepassing is niet. Immers, op het moment van het sturen van deze brief liep de appeltermijn nog. Het een en ander klemt temeer nu verweerster kennelijk wel van oordeel was dat klager onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat kennelijk ook tegen haar cliënte, tevens de voormalig cliënte van klager, heeft uitgesproken zonder dit eerst met klager te bespreken. In de visie van de raad strekt gedragsregel 28 er toe dat bij het overnemen van een zaak eventuele misverstanden over de wijze waarop de bijstand aan een cliënt is verleend zoveel als mogelijk worden voorkomen. Dat betekent dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.Klachtonderdeel b) 5.6 De raad stelt vast dat verweerster in de hierboven opgenomen correspondentie tussen klager en verweerster meermalen heeft aangegeven dat zij een klacht bij de deken zal indienen in het geval klager niet bereid is om zich aan bepaalde voorwaarden te houden. De raad acht het op deze wijze aankondigen van het doen van een klacht niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad is echter van oordeel dat dit handelen van verweerster in combinatie met de hiervoor uiteengezette wijze waarop verweerster de zaak van klager heeft overgenomen, in de onderhavige zaak wel tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met de gedragsregel dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Daarbij weegt de raad ook hier in het bijzonder mee dat verweerster heeft gedreigd met het indienen van een klacht ten aanzien van de werkzaamheden van klager, zonder dat verweerster eerst met klager daarover overleg heeft gepleegd. Dat betekent dat dit klachtonderdeel gegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel c) 5.7 Verweerster heeft haar cliënte bijgestaan in een incassoprocedure tussen haar cliënte en klager. Klager klaagt over het handelen van verweerster in die procedure en verwijt haar dat zij in haar conclusie van antwoord bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en hem ten onrechte heeft weggezet als een op geld beluste advocaat. 5.8 De raad overweegt dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. 5.9 Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel noemt klager in zijn klachtbrief een aantal punten in de conclusie van antwoord. De raad is van oordeel dat verweerster hiermee niet de haar toekomende grote vrijheid van handelen heeft overschreden. Niet is gebleken dat zij feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn, dan wel anderszins de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft zonder overleg een zaak van een collega overgenomen. Zij heeft daarmee in strijd met gedragsregel 28 gehandeld.  Ook heeft verweerster meermalen op klachtwaardige wijze gedreigd om een klacht tegen klager in te dienen, zonder eerst met klager in gesprek te treden. Gezien het uitgangspunt van onderlinge welwillendheid en vertrouwen, had dit wel op haar weg gelegen. De raad acht dat handelen van verweerster laakbaar. In het voordeel van verweerster wordt er rekening mee gehouden dat verweerster niet eerder een maatregel door de tuchtrechter opgelegd heeft gekregen. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-547/AL/MN.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond; - verklaart klachtonderdeel c) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing  op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. H. van Heemstra, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.

Griffier                                                                                     Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 25 april 2022