Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:231
Zaaknummer
22-804/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 december 2022 in de zaak 22-804/DH/RO naar aanleiding van de klacht van: klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 oktober 2022 met kenmerk R 2022/73 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 48. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de negen e-mails (met bijlagen) van klaagster van 8 oktober 2022. Bij e-mail van 19 oktober 2022 is klaagster geïnformeerd dat zij nog eenmaal aanvullende stukken kon indienen, mits duidelijk stond vermeld welke stuk bij welke klacht hoorde en de bijlagen waren genummerd. Ook is klaagster bij die e-mail geïnformeerd dat de vanaf 10 oktober 2022 tot en met 19 oktober 2022 toegezonden stukken niet aan genoemde voorwaarden voldeden en niet aan het dossier werden toegevoegd. Bij e-mail van 11 november 2022 is klaagster geïnformeerd dat de tussen 21 oktober en 2 november gezonden e-mails, in totaal dertig stuks met het merendeel met bijlagen, niet voldeden aan de genoemde voorwaarden en daarom niet aan het dossier werden toegevoegd.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster heeft in 1994 een kapitaalverzekering afgesloten bij Centraal Beheer Achmea (hierna: CBA). In 2014 heeft klaagster de polis verlengd, met als nieuwe einddatum 1 november 2020. In augustus 2020 heeft klaagster CBA bericht dat zij de verzekering (nogmaals) wil verlengen, ditmaal tot haar 80e verjaardag (in 2040). CBA laat daarop echter weten dat ongewijzigd verlengen (te weten: met een garantierendement van 4%) niet tot de mogelijkheid behoort. 1.2 In september en oktober 2020 is door klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar overleg gevoerd met CBA, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Klaagster kreeg van de rechtsbijstandsverzekeraar vervolgens de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een zelf gekozen advocaat. Klaagster heeft daarvoor het kantoor van verweerster benaderd. 1.3 Begin november is het dossier door de rechtsbijstandsverzekeraar overgedragen aan verweerster. Op 2 november 2020 heeft mr. A een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan klaagster gezonden. De opdrachtbevestiging is ondertekend door verweerster. Diezelfde dag heeft mr. A een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan de rechtsbijstandsverzekeraar gezonden, waarbij in de e-mail is vermeld dat verweerster de behandeld advocaat is. 1.4 Klaagster heeft in een e-mail van 14 november 2020 aan verweerster gevraagd of zij klaagsters advocaat is, omdat ze ziet dat ook mr. A met de zaak bezig is. 1.5 Diezelfde dag heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven: “Ik ben uw advocaat en verantwoordelijk voor de juridische behandeling van uw zaak. Om mij tijd te besparen neemt [mr. A] mij allerlei handelingen uit handen, zoals het verzamelen van informatie en het doorsturen van concepten. En ze denkt juridisch ook mee.” 1.6 Bij brief van 16 november 2020 heeft verweerster CBA aangeschreven, waarna CBA bij brief van 4 december 2020 heeft gereageerd. Mr. A heeft klaagster diezelfde dag op de hoogte gesteld van de afwijzende reactie van CBA en aangegeven dat gestart zal worden met het schrijven van de conceptdagvaarding. 1.7 Op 7 december 2020 heeft een medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar de opdrachtbevestiging en twee facturen van verweerster aan klaagster gezonden en daarbij geschreven dat klaagster in het vervolg op de hoogte zal worden gehouden van de facturen en correspondentie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en verweerster. 1.8 Bij e-mail van 31 december 2020 heeft klaagster aan mr. A onder meer geschreven: “Jij hebt mij herhaaldelijk (…) plotseling gevraagd een schikking te treffen. Ik gaf aan dat ik dit NIET wil (…). En toch bleef je tot 4 keer toe vragen om te schikken. Ik zei steeds NEE. (…) Ik krijg het dagvaardingsconcept dan per email. Ik schrik enorm. Ik zie dat dat bijna alles overgenomen van de eerste brief naar CBA en drie dingen ongevraagd ten nadele van mij duidelijk op staat namelijk de punten(…)”. Klaagster geeft in haar e-mail verder aan welke wijzigingen ze wil zien in de conceptdagvaarding en dat zij het concept weer eerst wil lezen. 1.9 Mr. A heeft in een e-mail van 13 januari 2021 aan klaagster geschreven dat het weglaten van een bepaalde uitspraak in klaagsters nadeel zal werken, maar dat zij dit heeft weggehaald zoals verzocht. 1.10 Bij e-mail van 19 januari 2021 heeft verweerster de definitieve dagvaarding aan klaagster gestuurd. 1.11 Op 28 januari 2021 heeft verweerster, namens klaagster, CBA gedagvaard. De dagvaarding, inclusief bijlagen, maakt onderdeel uit van het dossier. 1.12 Op 25 mei 2021 schrijft klaagster in een e-mail aan mr. A (en cc aan verweerster) onder meer het volgende: “er is een tussenuitspraak, een tussenvonnis, op 26 mei 2021. Ik weet hier niets vanaf. Waarvoor en waarom is deze tussenzitting en waarom is deze en wat betekent het voor mij.” 1.13 De rechtbank heeft op 26 mei 2021 een tussenvonnis gewezen. In het vonnis heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen op 6 juli 2021 en de dan te bespreken onderwerpen benoemd. In het vonnis is ook opgenomen: “2.5 Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen.” 1.14 Op 26 mei 2021 heeft mr. A het tussenvonnis van die dag aan klaagster gezonden. 1.15 Op 2 juni 2021 heeft mr. A per e-mail aan klaagster laten weten dat de conceptspreekaantekeningen aan klaagster zullen worden toegestuurd, zodra deze gereed zijn. 1.16 Op 10 juni 2021 heeft mr. A (aangepaste) spreekaantekeningen aan klaagster gezonden, waarbij is vermeld dat verweerster deze tijdens de zitting zal voordragen. 1.17 Op 18 juni 2021 heeft mr. A aan klaagster laten weten dat de spreekaantekeningen niet aan de rechtbank zullen worden toegestuurd, maar ter zitting zullen worden voorgedragen. Ook heeft mr. A bij deze e-mail de aanvullende producties gevoegd die zullen worden ingediend, met de vraag aan klaagster of zij daarmee akkoord is. 1.18 Namens klaagster zijn voor de zitting aanvullende producties ingediend. De wederpartij heeft vervolgens op 25 juni 2021 stukken ingediend. Verweerster heeft deze stukken diezelfde dag aan klaagster gezonden. 1.19 Klaagster schrijft daarop op 27 juni 2021 in een e-mail aan verweerster onder meer: “Ik accepteer niet dat [wederpartij] eerst mijn productie nrs ontvangt, leest en hierop een reactie geeft. Dit was niet de afspraak en niet eerlijk. (…) Dit is onacceptabel en niet juist. (…) Nu wordt [wederpartij] voorgetrokken.” 1.20 Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft klaagster (nogmaals) aan verweerster onder meer geschreven dat het vreemd is dat CBA niet voor 21 juni stukken heeft ingediend en dat ze het geen eerlijk proces vindt. 1.21 Op 29 juni 2021 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer het volgende geschreven: “Overigens begreep ik dat u nog naar de rechtbank hebt gebeld én met [mr. A] hebt gesproken. Ik wijs op bijgaand tussenvonnis, waar uitdrukkelijk een termijn voor het indienen van stukken is opgenomen. Daar wijken we nu al vanaf (want er zitten geen 10 dagen meer tussen de zitting en vandaag). Maar omdat wij reageren op de stukken van [wederpartij], ga ik ervan uit dat onze stukken nog toegelaten worden. Ik ga niet het risico lopen dat onze stukken worden geweigerd, door de stukken pas eind deze week aan de rechtbank toe te zenden.” 1.22 Verweerster heeft op 1 juli 2021 aan klaagster aangepaste spreekaantekeningen gestuurd en onder meer geschreven: “We zullen de rechter er volgende week ook op wijzen dat het indienen van stukken niet bedoeld is om op elkaar te reageren en dat we daartegen bezwaar maken.” 1.23 Bij e-mail van 5 juli 2021 heeft klaagster aan verweerster nogmaals geschreven over de door de wederpartij te laat ingediende stukken en het feit dat dit geen eerlijk proces is. 1.24 Op 6 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klaagster, verweerster en mr. A waren daarbij aanwezig. Verweerster heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen maken onderdeel uit van het klachtdossier. Uit het proces-verbaal en de bijgevoegde zittingsaantekeningen blijkt dat de kwestie ter zitting is besproken, dat is geschorst om tot een oplossing te komen, waarna partijen hebben aangegeven dat ze in overleg gaan. Partijen dienden uiterlijk op 18 augustus 2021 aan te geven of zij vonnis vragen of doorhaling van de procedure (in verband met een schikking). Voor zover relevant is in de zittingsaantekeningen onder meer opgenomen dat door de rechter is opgemerkt dat verlengen tot 80 jaar er niet in zit. 1.25 Op 23 juli 2021 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven: “We hebben bij de rechtbank een marsroute afgesproken, te weten vóór 18 augustus a.s. onderling zorgen dat we (i) CB u een voorstel heeft gedaan voor verlenging van de polis; (ii) u dit voorstel heeft geaccepteerd of heeft geweigerd. Dat CB voor 27 juli moet reageren, hebben we niet afgesproken. Het heeft dan ook geen zin om die termijn te stellen. We hoeven (mogen) ook geen inhoudelijke reactie te geven: we hoeven straks alléén maar te kiezen. Bent u akkoord met het voorstel van CB of niet? Daar hebben we géén drie weken voor nodig. (…) Ik benadruk dat ik m’n uiterste best doe om uw belangen zo goed mogelijk te behartigen. Dat betekent evenwel niet dat u mij steeds commando’s kunt geven. Ik moet mij namelijk ook aan de regels van de rechtbank houden.” 1.26 Bij e-mail van 29 juli 2021 heeft verweerster het schikkingsvoorstel van CBA aan klaagster gezonden. 1.27 Op 3 augustus 2021 heeft klaagster per e-mail aan verweerster laten weten dat schikken financieel een ramp voor haar is en dat zij vonnis wil vragen aan de rechtbank. In een andere e-mail van diezelfde dag schrijft klaagster aan verweerster onder meer: “De Rechtbank moet zeker ook weten waarom en de reden waarom ik dit zeg. Doe het gewoon voor mij. Het kan niet zo zijn dat de rechtbank niet MAG weten wat intussen hier afspeelt. En ik niet gehoord wordt. Dus stuur deze e-mail en de reden ook mee anders is het niet juist en eerlijk.” 1.28 Bij vonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank klaagsters vorderingen afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. 1.29 Op 26 oktober 2021 schrijft klaagster in een e-mail aan mr. A dat er zonder haar toestemming is gewijzigd in de dagvaarding. 1.30 Op 9 mei 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster klaagt over het volgende. a) Verweerster is de advocaat van de rechtsbijstandsverzekeraar: klaagster koos voor verweerster en zij werd betaald door de verzekeraar. Klaagster kwam er later achter dat verweerster werkte voor de verzekeraar en vaste prijsafspraken met hen had. Als klaagster dat had geweten, had zij niet voor verweerster gekozen. b) Inzet van mr. A: in de praktijk deed mr. A het grootste gedeelte van de zaak. Klaagster wist niet dat mr. A tot 12 februari 2021 geen advocaat was. Ook is aan klaagster geen toestemming gevraagd voor haar inzet. c) Communicatie: Mr. A gaf aan dat klaagster het beste kon schikken, maar dat wilde klaagster niet. Klaagster was het ook niet eens met de opgestelde dagvaarding. Klaagster wenste een andere dagvaarding waarin haar stukken wel meegenomen werden. Dat gebeurde en deze dagvaarding werd begin 2021 betekend. Achteraf bleek echter dat de betekende dagvaarding anders was dan de dagvaarding waar klaagster haar goedkeuring voor had gegeven. d) Informatievoorziening: klaagster hoorde van de rechtbank dat er in mei 2021 een tussenvonnis was geweest. Verweerster had daarover niets gezegd. e) Zitting: tot 10 dagen voor de zitting mochten er stukken worden ingediend. Dat gebeurde, maar klaagster mocht daarbij geen uitleg geven aan de rechtbank. De tegenpartij reageerde op de stukken, maar niet binnen deze tien dagen. Verweerster gaf aan daarover te zullen klagen bij de rechter. Dat heeft zij niet gedaan en zij heeft ook niet gereageerd op de leugens die de advocaat van CBA ter zitting vertelde. Klaagster moest daarom zelf het woord doen. Verweerster heeft stukken weggelaten of verzwegen, wat in het voordeel was van de tegenpartij. f) Schikkingsonderhandelingen: verweerster heeft klaagster gedwongen om te schikken, maar klaagster weigerde. Tegen de rechter is gezegd dat het geregeld zou worden maar er kwam geen verlengingsaanbod. Dit weet de rechter alleen niet en verweerster weigerde dit door te geven aan de rechtbank. Klaagster ontving daarna een negatief vonnis. g) Kosten: klaagsters budget voor advocaatkosten bij haar rechtsbijstandsverzekeraar is opgegaan. Er is meer dan € 18.000,- besteed aan deze zaak. h) Nagemaakte stukken: verweerster heeft met haar verweer (antwoord 1 juni 2022) bijlagen meegestuurd die (deels) zijn nagemaakt. 2.2 Klaagster stelt dat de advocaten niet voor haar waren, maar voor de tegenpartij. Ze hebben klaagster benadeeld, waardoor zij financieel en mentaal schade heeft geleden. Er is volgens klaagster sprake van onder meer machtsmisbruik en onzorgvuldigheid.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerster. De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 4.2 De voorzitter stelt verder voorop dat de bewijslast voor de klacht in beginsel op klaagster rust. Dat betekent dat het aan klaagster is om haar verwijten met stukken te onderbouwen. De tuchtrechter vraagt in principe geen stukken op, ook niet op uitdrukkelijk verzoek van en met toestemming van klaagster. Klachtonderdeel a) 4.3 Klaagster lijkt te denken dat verweerster in dienst is van klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar. Dat is echter niet het geval. Verweerster is werkzaam bij een advocatenkantoor en zij wordt voor haar werkzaamheden betaald door haar cliënten. Als een cliënt over een rechtsbijstandsverzekering beschikt, kan worden afgesproken dat de verzekeraar de kosten (namens de cliënt) betaalt. Dit komt in de praktijk van verzekeringsadvocaten, zoals verweerster, regelmatig voor. Vandaar dat verweerster eerder met klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar te maken heeft gehad, evenals met andere verzekeraars. Het is daarbij gebruikelijk dat de rechtsbijstandsverzekeraar met de advocaat overlegt over de kosten. De advocaat blijft echter onafhankelijk en alleen het belang van de cliënt, klaagster in dit geval, bepaalt de wijze waarop de zaak wordt behandeld. Dat verweerster die onafhankelijkheid en klaagsters belang uit het oog verloren is, wordt door klaagster gesteld, maar is door haar onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Verweerster heeft het bovendien gemotiveerd betwist. Van klachtwaardig handelen van verweerster is de voorzitter op dit punt niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.4 Verweerster stelt dat de inzet van mr. A vooraf met klaagster en met de rechtsbijstandsverzekeraar is besproken. Dat blijkt niet uit de opdrachtbevestigingen van 2 november 2020. Wel heeft verweerster, na een vraag van klaagster, op 14 november 2020 per e-mail aan klaagster laten weten dat zij verantwoordelijk is voor de behandeling van de zaak, maar dat mr. A haar allerlei werk uit handen neemt om tijd te besparen. Klaagster heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt en heeft daarmee (impliciet) haar toestemming gegeven. Klaagster heeft ook bij het vervolg van haar zaak nooit bezwaar gemaakt tegen de inzet van mr. A, terwijl zij veelvuldig contact had met mr. A. Dat mr. A tot 12 februari 2021 geen advocaat was, maakt dat niet anders. Mr. A werkte immers onder verantwoordelijkheid van verweerster. De klacht is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) 4.5 Dit verwijt lijkt er in de kern op te zien dat verweerster niet altijd op één lijn zat met klaagster over de te volgen processtrategie in de zaak. Zo heeft zij klaagster geadviseerd te schikken, terwijl klaagster dat niet wilde. Dat is op zichzelf niet klachtwaardig. Een advocaat moet juist de leiding nemen in een zaak en vanuit de eigen verantwoordelijkheid bepalen met welke aanpak de belangen van de cliënt het best zijn gediend. De cliënt dient wel achter deze aanpak te staan. De voorzitter is van oordeel dat verweerster steeds in voldoende mate met klaagster heeft overlegd over de te volgen strategie en de proceshandelingen in de zaak. Conceptstukken zijn steeds aan klaagster voorgelegd en de communicatie daarover is helder. Dat de eerste conceptdagvaarding niet direct naar klaagsters tevredenheid was, maakt niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. Dit klachtonderdeel is daarom in zoverre kennelijk ongegrond. 4.6 Voor zover klaagster stelt dat de betekende dagvaarding anders was dan de dagvaarding waar zij haar goedkeuring voor heeft gegeven, geldt dat dit onvoldoende is onderbouwd. De voorzitter kan namelijk niet vaststellen welke bijlage is gevoegd bij de e-mail van verweerster aan klaagster van 19 januari 2021. Dit klachtonderdeel is daarom ook voor het overige kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.7 Klaagster heeft kennelijk kort voor 26 mei 2021 gehoord over het aanstaande tussenvonnis. Zij heeft daar vervolgens mr. A en verweerster over gemaild om te vragen hoe het zit met dat vonnis. Dat verweerster klaagster niet op voorhand heeft geïnformeerd over het vonnis, is niet klachtwaardig. Van een geheim vonnis is geen sprake. Het ging om een tussenvonnis met slechts procedurele beslissingen over de aanstaande mondelinge behandeling. Dat klaagster het tussenvonnis per toeval zou hebben ontvangen, kan niet kloppen, nu uit het klachtdossier blijkt dat mr. A haar dit op 26 mei 2021 heeft toegestuurd. Verweerster heeft bovendien met klaagster overlegd over de inhoud van het vonnis en heeft, namens klaagster, de ontbrekende stukken waarnaar werd gevraagd in het vonnis tijdig opgestuurd naar de rechtbank. Ook op dit punt heeft verweerster niet onbetamelijk gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel e) 4.8 Duidelijk is dat de wederpartij op 25 juni 2021 aanvullende producties heeft ingediend. Dat was geen tien werkdagen voor de zitting, maar tien dagen voor de zitting. Verweerster zou daarover een opmerking maken op de zitting. Niet blijkt dat zij dat gedaan heeft. Zij stelt zelf dat niet te hebben gedaan, omdat tijdens de zitting bleek dat de rechtbank de termijn in het tussenvonnis kennelijk niet had beperkt tot werkdagen. De voorzitter leest in het tussenvonnis van 26 mei 2021 ook een termijn van tien dagen. Gelet daarop is het niet onbegrijpelijk dat verweerster daarover ter zitting niet meer heeft geklaagd. 4.9 Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat verweerster haar spreekaantekeningen heeft voorgedragen en ook verder verweer heeft gevoerd ter zitting. Ook aan klaagster zijn door de rechter vragen gesteld. Uit de zittingsaantekeningen blijkt niet dat verweerster niet of onvoldoende reageerde en dat klaagster daarom het woord moest voeren. Die stelling mist daarmee feitelijke grondslag. 4.10 Het is de voorzitter verder niet duidelijk geworden welke stukken verweerster zou hebben weggelaten of verzwegen. 4.11 Van onbetamelijk handelen van verweerster op de zitting is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel f) 4.12 Tegen de rechter kan niet gezegd zijn dat het geregeld zou worden, zoals klaagster stelt. Overeengekomen is dat partijen zouden kijken of zij zelf tot een regeling konden komen, zodat een vonnis niet nodig was. 4.13 Klaagster stelt dat zij door verweerster gedwongen is te schikken. Daarvan blijkt op geen enkele wijze. Verweerster heeft klaagster geadviseerd akkoord te gaan met het voorstel van CBA. Dat is niet klachtwaardig, maar hoort juist bij de rol en verantwoordelijkheid van de advocaat, zoals hiervoor al overwogen. Klaagster was echter niet akkoord met het voorstel en wilde niet schikken. Om die reden heeft verweerster dan ook vonnis gevraagd aan de rechtbank. 4.14 Verweerster heeft terecht opgemerkt dat het een advocaat, gelet op de gedragsregels, niet is toegestaan mededelingen te doen aan de rechtbank over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen tussen partijen. Klaagster wenste dat aan de rechtbank bericht werd gestuurd over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen, maar verweerster heeft dit terecht geweigerd. Klaagster en verweerster verschillen bovendien van mening of de wederpartij in het kader van de onderhandelingen wel of geen verlengingsaanbod heeft gedaan. Verweerster heeft niet onbetamelijk gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel g) 4.15 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Dat verweerster in dit geval excessief gedeclareerd heeft, is de voorzitter niet gebleken. Daarbij is mede van belang dat verweerster kennelijk een kostenbudget met de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster afgesproken heeft en dat zij binnen dat budget is gebleven. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel h) 4.16 Klaagster stelt dat de bijlagen bij verweersters antwoord (deels) zijn nagemaakt, maar laat na deze (ernstige) beschuldiging te onderbouwen. De voorzitter ziet in het klachtdossier geen grond om aan te nemen dat deze stelling juist is. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Tot slot 4.17 Voor zover klaagster een verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, geldt dat daarvoor geen grond is omdat de klacht in zijn volledigheid kennelijk ongegrond is verklaard, nog daargelaten dat de mogelijkheden voor het toewijzen van schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeen beperkt zijn.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.