Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:177
Zaaknummer
22-484/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht heeft betrekking op in 2003, 2008 en 2014 gesloten overeenkomsten. Klacht is ingediend buiten de termijn van artikel 46g lid 1 sub a en lid 2 Advocatenwet. Termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
Inhoudsindicatie
Klacht niet-ontvankelijk
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 12 december 2022
in de zaak 22-484/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 juli 2021 heeft de (voormalige) gemachtigde van klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-073 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 oktober 2022. Daarbij waren klager en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
2 FEITEN
2.1 Verweerder heeft op 30 september 2003 een lening ten bedrage van € 70.000,- verstrekt aan BV X, verder te noemen X, tegen een rentepercentage van 9% per jaar. De ex-partner van klager, verder te noemen V, was directeur van BV X. Aan verweerder is tot zekerheid een hypotheekrecht op het pand aan de B. te Loon op Zand verleend. De vordering van verweerder op X bedroeg op 31 december 2020 een bedrag van € 252.369,36.
2.2 Verweerder heeft op 2 oktober 2008 een lening ten bedrage van € 40.000,- verstrekt aan klager, tegen een rentepercentage van 12%. Klager heeft tot zekerheid aan verweerder een hypotheekrecht verleend op het pand aan de A. te Breda. De vordering van verweerder op klager bedroeg op 27 december 2020 een bedrag van € 153.362,66.
2.3 Op 1 februari 2014 is V overleden. Na haar overlijden is zij als directeur opgevolgd door haar zoon.
2.4 Op 31 oktober 2014 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen klager, verweerder en X. Overeengekomen werd dat klager de schuld van X aan verweerder zou betalen.
2.5 Op 10 juni 2019 is de zoon van mevrouw V overleden.
2.6 In 2020 heeft klager het pand aan de A. te Breda verkocht voor een bedrag van € 300.000,-. Verweerder heeft uit hoofde van het aan hem verstrekte hypotheekrecht een bedrag van € 153.021,66 ontvangen. Verweerder heeft op het restant van de koopsom beslag laten leggen onder de notaris.
2.7 Verweerder heeft klager op 7 januari 2021 gedagvaard en betaling gevorderd van het bedrag van € 146.637,34 vermeerderd met de wettelijke rente.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit door geld te lenen aan zijn cliënten (X en klager);
b) verweerder heeft klager tijdens het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet gewaarschuwd voor de gevolgen van de borgstelling door klager in privé in de vaststellingsovereenkomst.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht
5.1 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.2 Daarnaast geldt dat een klacht op grond van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkheid op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.3 De raad zal aan de hand van deze maatstaven beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
Ad onderdeel a)
5.4 Onderdeel a van de klacht heeft betrekking op de door verweerder in 2003 aan X en in 2008 aan klager verstrekte leningen.
5.5 Voorzover klachtonderdeel a betrekking heeft op de door verweerder in 2003 aan X verstrekte lening is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. Klager is niet gemachtigd om namens X een klacht over verweerder in te dienen en hij heeft bij dit onderdeel van de klacht geen eigen belang.
5.6 Voor het overige is klachtonderdeel a niet-ontvankelijk op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. De klacht over de overeenkomst in 2008 is op 2 juli 2021 bij de deken ingediend, en dus meer dan drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft en van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat dit klachtonderdeel buiten de termijn is ingediend is niet gebleken.
5.7 Klachtonderdeel a is op grond van al het bovenstaande niet-ontvankelijk. De raad komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.
Ad onderdeel b)
5.8 Klachtonderdeel b heeft betrekking op de vaststellingsovereenkomst die in 2014 tussen klager en verweerder is gesloten. Ook dit klachtonderdeel is meer dan drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen van verweerder, waarop de klacht betrekking heeft, bij de deken ingediend. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat, omdat verweerder pas in 2020, door conservatoir beslag te leggen, beroep heeft gedaan op de vaststellingsovereenkomst, de gevolgen van het handelen van verweerder voor klager pas in 2020 kenbaar zijn geworden. Uit de overgelegde stukken volgt dat klager in ieder geval op 24 september 2019 door middel van een deurwaardersexploot is herinnerd aan de vaststellingsovereenkomst waarvan nakoming werd gevorderd. Dit betekent dat, voorzover de gevolgen van het handelen van verweerder klager niet al in 2014 bekend zijn geworden, deze in ieder geval op 24 september 2019 voor hem bekend zijn geworden. In dat geval verliep de termijn voor het indienen van de klacht op 24 september 2020, zodat klager deze klacht ook in dat geval buiten de vereiste termijn heeft ingediend.
5.9 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat klachtonderdeel b buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is klachtonderdeel b op grond van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a en lid 2 Advocatenwet niet-ontvankelijk. De raad komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk;
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 12 december 2022