Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:269
Zaaknummer
22-542/A/NH
Inhoudsindicatie
Deels gegrond verzet. De verwijzing in de voorzittersbeslissing naar artikel 434a Rv is niet juist omdat daarin geen grondslag staat voor een eventueel bevelschrift c.q. gehoudenheid tot betaling van nadere kosten. Het verzet is daarom gegrond. De klacht is evenwel ongegrond nu verweerder niet zonder grondslag om betaling van de executiekosten heeft verzocht.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 december 2022 in de zaak 22-542/A/NH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 15 augustus 2022 op de klacht van:
klaagster gemachtigde: mr. L. Bults advocaat te Amsterdam
over: verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 22 februari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 5 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/22-111/1809268 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 15 augustus 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 8 september 2022 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 21 november 2022. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klaagster. 2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 In de voorzittersbeslissing is sprake van een kennelijke misslag. Het is beslist niet gebruikelijk dat een advocaat de kosten van een betekeningsexploot bij de wederpartij van zijn cliënt in rekening brengt. Die kosten dient de cliënt van de advocaat zelf te dragen. De kosten voor een betekeningsexploot zijn als verdisconteerd in de nakosten waartoe klaagster door het hof is veroordeeld. Anders dan de voorzitter heeft overwogen biedt artikel 434a Rv geen grondslag om betaling van het betekeningsexploot te bevelen. Dat artikel ziet namelijk op executiekosten en de zaak bevond zich nog niet in de executiefase.
3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten: 3.2 De cliënte van verweerster heeft een geschil gehad met onder meer klaagster. 3.3 Bij arrest van 8 februari 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) (onder meer) klaagster veroordeeld om correspondentie ter beschikking te stellen aan de cliënte van verweerder op straffe van een dwangsom en met veroordeling van (onder meer) klaagster in de proceskosten van de cliënte van verweerder van ongeveer € 4.500,-. 3.4 Op 10 februari 2022 heeft verweerder het arrest aan klaagster laten betekenen, met bevel tot betaling aan het kantoor van verweerder van de in het arrest toegewezen bedragen en de kosten van het betekeningsexploot. 3.5 Bij e-mail van 10 februari 2022 heeft de advocaat van (onder meer) klaagster verweerder geschreven: “(…) Mijn cliënten voldoen dat bedrag hierbij middels (gedeeltelijke) verrekening met de tot op heden door [de cliënte van verweerder] onbetaald gelaten opeisbare proceskosten (…) te vermeerderen met daarover verschuldigde rente en executiekosten. (…) Kunt u toelichten op welke gronden u de betalingsbevelen aan uw kantoor hebt gestoeld? Het arrest bevat daarvoor geen titel.” 3.6 Bij e-mail van 15 februari 2022 heeft de advocaat van (onder meer) klaagster verweerder nogmaals verzocht om aan te geven op grond van welke titel de in het betekeningsexploot genoemde betalingen aan het kantoor van verweerder is gesommeerd. 3.7 Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft verweerder de advocaat van (onder meer) klaagster meegedeeld dat hij aan de vooravond van zijn vakantie staat en er nog niet aan is toegekomen om inhoudelijk te reageren en dat na terugkeer van vakantie op 1 maart 2022 zal doen. 3.8 De advocaat van (onder meer) klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 17 februari 2022 geschreven dat de betalingstermijn dan is verstreken. 3.9 Op 22 februari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 3.10 Bij e-mail van 1 maart 2022 heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer geschreven: “Tot slot deel ik u mee dat de betekening en het bevel tot betaling heeft plaatsgevonden op grond van het arrest d.d. 8 februari 2022. Na de betekening heeft er een gedeeltelijk beroep op verrekening plaatsgevonden. Verrekening is een wijze van betaling. In dat licht kan ik het nodeloos gelegde eigen beslag en uw vraag niet duiden.” 3.11 Bij e-mail van 2 maart 2022 heeft de advocaat van (onder meer) klaagster verweerder meegedeeld dat hij van mening is dat een executoriaal vonnis niet zonder instemming van de schuldeiser kan worden verrekend, temeer omdat verweerder niet reageerde.
4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft klaagster zonder enige toelichting en zonder enige grondslag gesommeerd een geldbedrag aan zijn kantoor te betalen. b) Verweerder reageert nooit als klaagster hem om een toelichting verzoekt.
5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING 6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 6.2 De voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) overwogen dat het gebruikelijk en niet klachtwaardig is dat klaagster ook is bevolen om de kosten van het betekeningsexploot aan het kantoor van verweerder te betalen en dat die kosten gelet op artikel 434a Rv voor rekening van klaagster komen. Dat is niet juist. In artikel 434a Rv wordt slechts bepaald dat de deurwaarder aan de schuldenaar voor ambtshandelingen niet meer kosten in rekening mag brengen dan is bepaald in de AMvB (in dit geval het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders). Een grondslag voor een eventueel bevelschrift c.q. gehoudenheid tot betaling van nadere kosten staat niet in het artikel. De verwijzing in de voorzittersbeslissing naar artikel 434a Rv is daarom niet juist. Het verzet voor zover zich gericht tegen de beoordeling door de voorzitter van klachtonderdeel a) is dan ook gegrond. Dit betekent dat de raad dit klachtonderdeel inhoudelijk zal beoordelen. 6.3 De klacht spitst zich toe op het in rekening brengen van de betekeningskosten zonder dat daar een titel voor is. Klaagster stelt zich op het standpunt dat deze kosten vallen onder de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, waartoe zij door het hof is veroordeeld. Dat is echter onjuist. De heersende leer en jurisprudentie houdt in dat artikel 237 lid 4 Rv slechts ziet op nakosten en niet op executiekosten, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd. Het gaat hierin dit geval niet om nakosten maar om executiekosten. De grondslag voor verschuldigdheid van executiekosten is artikel 3:277 BW. De kosten zijn dan ook niet zonder enige grondslag bij klaagster in rekening gebracht. Voor zover klaagster er in dit klachtonderdeel ook over klaagt dat verweerder het arrest onnodig heeft laten betekenen overweegt de raad dat dit niet is gebleken nu het dictum van het arrest onder meer ziet op afgifte van stukken en klaagster zich op het standpunt had gesteld die stukken niet te kunnen leveren. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt hoefde verweerder daarom niet met het betekenen van het arrest te wachten, zoals normaliter wel gebruikelijk is. 6.4 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) ongegrond is. 6.5 Wat betreft klachtonderdeel b) is de raad van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft klachtonderdeel b) dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Het verzet tegen dat klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet tegen klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart het verzet tegen klachtonderdeel b) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel a) ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. P. van Lingen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 december 2022