Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:337
Zaaknummer
22-590/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2022 in de zaak 22-590/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 20 juli 2022 met kenmerk K21/111, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn toenmalige partner, mevrouw B (hierna: B) hebben een affectieve relatie gehad. 1.2 Op 13 mei 2013 zijn klager en B gezamenlijk eigenaar geworden van een appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van een woonhuis annex snackbar en café met verder toebehoren en bijbehorende grond aan de [adres]te [naam gemeente] (hierna: de woning). 1.3 Op de woning rust een hypothecaire geldlening ter hoogte van € 523.000,-. 1.4 De relatie tussen klager en B is medio 2013 verbroken. 1.5 Partijen hebben nadien geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de woning. 1.6 Klager was reeds verwikkeld in een (juridisch) geschil met de gemeente [M] in verband met gestelde schade aan / verzakking van de woning door jarenlang te zwaar transport langs de woning. 1.7 Op een gegeven moment heeft B zich tot verweerder gewend voor juridische bijstand omtrent de verdeling van de woning. 1.8 In het najaar van 2020 is verweerder namens B een kort geding gestart jegens klager met als doel (kort weergegeven): (1) vervangende toestemming te laten verlenen voor de verkoop en levering van de woning en inschrijving van de levering van de woning in de openbare registers te kunnen bewerkstelligen, (2) klager te veroordelen om de woning te ontruimen dan wel klager te bevelen om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning. 1.9 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, hebben klager en B overeenstemming bereikt. De uitkomst hiervan is vastgelegd in het kort geding vonnis van 30 september 2020 van de rechtbank. 1.10 Op 16 maart 2021 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Geachte heer Van S, Hiermee deel ik u mede, dat ik -onder meer- wegens nalatigheid inzake uw zorgplicht ten opzichte van uw cliënte mevrouw M. B, alsook het veroorzaken van onnodige schade voor uw cliënte en haar voormalige partner, ondergetekende E, over zal gaan tot het doen van klachten bij de Deken van de orde van advocaten. Tevens houd ik u aansprakelijk voor alle schade direct en vervolgschade die uw handelwijze voor uw cliënt en mij met zich meebrengt. Ik meen dat u voldoende op de hoogte bent waarover en op welk (gedetailleerd) gebied de klacht gaat en beperk mij om die reden tot de aankondiging en de aansprakelijkheidsstelling. Wel meen ik het correct te vinden u te melden, dat u een ernstig alcoholiste verdedigt. In mijn ervaring met uw cliënte leeft zij sinds jaar en dag alsof hetgeen zij beweert werkelijkheid zou zijn. Door onjuiste interpretatie van de realiteit heeft uw cliënte mij reeds voor substantiële bedragen aan schade bezorgd. Voor zover ik thans ervaar, bent u uw cliënte behulpzaam met voornoemd gedrag. Mijn persoonlijke mening is, dat u uw cliënte beter had kunnen adviseren zich therapeutisch tegen alcoholmisbruik te laten behandelen. Een en ander onder voorbehoud van alle rechten. Hoogachtend D.L. E (…)”.
1.11 Bij e-mail van 16 maart 2021 heeft verweerder daarop als volgt gereageerd:
“Geachte heer E,
Ik bevestig de ontvangst van uw email van zojuist. Uw email komt niet onverwacht. Zoals eerder gememoreerd bespeur ik een duidelijk patroon in uw gedrag. Het dossier staat immers bol van de door u geëntameerde klachtprocedures tegen onder meer advocaten, curators, deskundigen etc etc, waarvan er, voor zover mij bekend, nog nooit één klacht gegrond is verklaard. Ik zie de uitkomst van de klachtprocedure met buitengewoon veel vertrouwen tegemoet. Wellicht ten overvloede wijs ik u er op dat uitsluitend mijn cliënte zelf zou kunnen klagen over een eventuele schending van de zorgplicht, indien en voor zover daarvan al sprake zou zijn (quod non). U bent geen cliënt van mij. Jegens u heb ik geen zorgplicht. Uitsluitend wanneer ik mij op enig moment onnodige grievend over u zou hebben uitgelaten zou u wel kunnen klagen. Maar daarvan is zeer zeker geen sprake. De wijze waarop u mijn cliënte stelselmatig benadert en bejegent is daarentegen wel zeer grievend en mijns inziens strafrechtelijk te kwalificeren als laster en smaad. Ik zal cliënte daarom (nogmaals) in overweging geven om daarvan aangifte te doen. Zulks onverminderd behoudt cliënte zich uitdrukkelijk het recht voor om in kort geding een contactverbod en een verbod op het doen van onrechtmatige uitlatingen te eisen, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom. Eerder heb ik u gesommeerd om u van dit soort uitlatingen te onthouden, zulks echter tevergeefs. Voor cliënte is de maat meer dan vol. Bij de eerstvolgende belediging van cliënte acht ik mij vrij om u zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken. Om het zuiver te houden heb ik uw advocate in de cc gezet. Met vriendelijke groet, Mr. H. van S (…)”.
1.12 In juni 2021 heeft verweerder klager namens B wederom gedagvaard in kort geding. Ditmaal met als doel (kort weergegeven) klager te veroordelen om de woning te ontruimen en zijn medewerking te verlenen aan de verkoop daarvan en zich te onthouden van gedragingen die de verkoop tegenwerkten. Klager heeft op zijn beurt vorderingen in reconventie ingediend. 1.13 Bij kort geding vonnis van 4 juni 2021 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem onder andere overwogen:
“5.4. (…) Dat E de verkoop tegenwerkt – onder meer op een wijze die, zoals de voorzieningenrechter begrijpt, door diverse bij het verkoopproces betrokken personen als niet bepaald verkoop-bevorderend of zelfs intimiderend is ervaren – is voldoende komen vast te staan. Dit betekent echter niet dat de gevorderde ontruiming gerechtvaardigd is, omdat niet het gebruik van het pand door E, maar zijn bemoeienis met het verkoopproces het probleem is.
6.4. (…) Het pand moet worden onderscheiden van de daarin geëxploiteerde onderneming. In het pand wordt weliswaar een horecaonderneming geëxploiteerd, maar van de onderneming is B geen mede-eigenaar (zodat zij daarover dus niet beschikkingsbevoegd is). Wat er met de horecaonderneming gebeurt – verkoop, verplaatsing of iets anders – is aan E en zijn medevennoot in de onderneming.
6.10. Tussen partijen is niet in geschil dat het eventuele recht op schadevergoeding van rechtswege overgaat op de koper van het pand en dat de verkopers dit recht behouden. De verkoop van het pand doet aan de gestelde vordering dus niet af. Het mag zo zijn dat het, zoals E heeft gesteld, vanuit praktisch oogpunt voordelen heeft als E zelf als eigenaar/gebruiker van het pand de schade claimt, maar dit belang weegt niet op tegen de hiervoor weergegeven belangen van B; van haar kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij een naar verwachting zeer langdurige juridische procedure met een onzekere uitkomst afwacht. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat B een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruik van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. (…)
7.1. veroordeelt E om binnen 48 uren na de betekening van dit vonnis de toegangssleutel(s), althans een duplicaat daarvan, van het pand af te geven aan één van de makelaars van Van der W Makelaars,
7.2. verbiedt E om bij bezoeken van de makelaar in het pand in het kader van bezichtigingen dan wel anderszins aanwezig te zijn,
7.3. verbiedt E om vanaf de dag van de betekening van dit vonnis op enigerlei wijze contact met (potentiele) kopers te zoeken of te onderhouden, direct of indirect, via brieven, telefoon (sociale) media, elektronisch berichtenverkeer, internetfora of andere (publieke) wijze, een en ander in de ruimste zin des woords (…)”
1.14 De vorderingen van klager in reconventie zijn door de voorzieningenrechter afgewezen. 1.15 Op 25 juni 2021 heeft verweerder een e-mail met foto’s aan de advocaten van klager gestuurd. Klager en B zijn cc opgenomen in die e-mail. De e-mail luidt als volgt:
“Geachte collega’s, Ik verwijs u kortheidshalve naar de aangehangen foto’s. Deze beelden spreken voor zich. Het behoeft naar ik aanneem geen uitvoerig betoog, dat het aanbrengen van het lint en het bord naar aard en strekking is te kwalificeren als (alweer) een doorzichtige poging om potentiële kopers af te schrikken en het pand overkoopbaar te maken. Dit klemt te meer nu het gestelde directe instortingsgevaar geen steun vindt in het rapport van L en de mening van uw cliënt evenmin wordt gedeeld door de gemeente [naam gemeente]. Namens cliënte sommeer ik uw cliënt om het lint en het bord per direct te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan ik mij vrij acht om de scherpst mogelijke rechtsmaatregelen jegens u cliënt te treffen waaronder onder meer, dus niet uitsluitend, een nieuw kort geding tot ontruiming. Uw cliënt overtreedt door zijn handelen het verbod als vervat in dictum sub 7.3 van het vonnis van 4 juni 2021. Bijgevolg heeft uw cliënt thans reeds in het dictum sub 7.5 van het vonnis vervatte dwangsom van € 500,-- verbeurd, zulks te vermeerderen met € 500,-- voor iedere dag of ieder dagdeel dat de overtreding voortduurt. Wilt u uw cliënt hiervan doordringen? Ik zal de deurwaarder instrueren om de executie van het vonnis ook op dat punt verder ter hand te nemen. Op mijn sommatie van 21 juni jl. heb ik voorts nog geen reactie gekregen. Ook dienaangaande behoudt cliënte zich het recht voor om zonder nadere aankondiging de reeds aangezegde rechtsmaatregelen te treffen.”
1.16 Op 13 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zich onnodig grievend uit te laten in zijn e-mails van 16 maart en 25 juni 2021. b) in strijd te handelen met gedragsregel 6 lid 1 (doelmatigheid). 2.2 Klager heeft als toelichting van klachtonderdeel b) aangevoerd dat de handelingen van verweerder met betrekking tot de verkoop van het huis geen budgettaire verbetering brengen voor zijn cliënte, maar dat er voor hem een onevenredig groot nadeel ontstaat.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 3.2 In de twee door klager genoemde e-mails heeft verweerder zich niet grievend uitgelaten. De stelling dat klager al veel klachten had ingediend was feitelijk juist. De passage “voor zover mij bekend” is niet honend bedoeld.Klachtonderdeel b) 3.3 Uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij in het algemeen niet behoeft af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Het belang van de cliënte van verweerder bij verkoop van de woning is evident. Wettelijk uitgangspunt is dat niemand gedwongen kan worden om tegen zijn wil in een feitelijke onverdeeldheid van een beperkte gemeenschap van een woning en hypotheek te blijven. De cliënte van verweerder zit al sinds 2003 ongewild in die verdeeldheid. Zij bewoont de woning al jaren niet meer, maar zij is nog altijd aansprakelijk voor de aan de woning verbonden hypothecaire lasten, terwijl cliënte zelf over onvoldoende middelen beschikt om aan haar eigen betalingsverplichtingen te voldoen. Mede gelet op huidige gunstige marktomstandigheden is het van belang (voor beide partijen) om de woning zo spoedig mogelijk te verkopen. Verweerder heeft zich bij de behandeling van de zaak niet bediend van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte hebben gestrekt, onevenredig nadeel aan klager hebben toegebracht.
4 BEOORDELING 4.1 Het Hof van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdeel a) 4.2 Klager verwijt verweerder dat hij in zijn e-mail aan klager van 16 maart 2021 en zijn e-mail aan de advocaat van klager van 25 juni 2021 onnodig grievend is geweest. Met betrekking tot de e-mail van 16 maart 2021 heeft klager in het bijzonder als grievend ervaren dat verweerder heeft geschreven dat klager verschillende andere klachten heeft ingediend en dat verweerder de uitkomst van de klachtprocedure met buitengewoon veel vertrouwen tegemoet ziet. 4.3 De voorzitter acht de inhoud van de e-mail van verweerder aan klager van 16 maart 2021 niet onnodig grievend. Verweerder heeft daarmee niet de grenzen van de aan hem toekomende (grote) vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden. De voorzitter acht bij dat oordeel van belang dat deze e-mail een reactie is op een e-mail van klager waarin klager zich in stevige bewoordingen negatief uitlaat over verweerder en zijn cliënte. 4.4 Ook de e-mail van verweerder aan de advocaat van klager van 25 juni 2021 is naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend. Het stond verweerder vrij om deze e-mail – namens zijn cliënte – te sturen. 4.5 Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel b) 4.6 Klager stelt (kort gezegd) dat verweerder met zijn handelen de positie van zijn cliënte - de wederpartij van klager - niet verbetert en dat verweerder klager onevenredig benadeelt. 4.7 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het handelen van verweerder jegens zijn cliënte is de voorzitter van oordeel dat klager door dit handelen niet rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klager komt in zoverre geen klachtrecht toe. 4.8 Met betrekking tot het handelen van verweerder jegens klager is de voorzitter van oordeel dat het verweerder vrij stond om - namens zijn cliënte - in het tussen partijen bestaande geschil ter zake van het aan hen in gezamenlijk eigendom toebehorende pand en de daarop rustende hypotheek de bovengenoemde (rechts)maatregelen te nemen. Het is niet aan de tuchtrechter om over dit geschil te oordelen; dat is aan de civiele rechter voorbehouden. Op grond van het klachtdossier is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 26 september 2022