Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:168

Zaaknummer

210288

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening in een echtscheidingszaak. Het hof verklaart anders dan de raad gegrond dat verweerder de mogelijkheid en kans van slagen van hoger beroep onvoldoende heeft besproken met klager. Dat verweerder hierover een brief in het Nederlands heeft verzonden aan klager is onvoldoende, nu hij wist dat klager ten tijde van de beroepstermijn niet per post bereikbaar zou zijn in Nederland. Verweerder heeft geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan, zoals whatsapp-berichten. Ook rekent het hof verweerder aan dat hij niet bij klager heeft geverifieerd of hij geen beroep wilde instellen maar de termijn zonder reactie op de brief heeft laten verstrijken. De overige onderdelen in hoger beroep falen bij gebrek aan feitelijke onderbouwing van klagers stellingen. Klacht deels gegrond, beroep slaagt. Berisping.   

Uitspraak

BESLISSING   2 december 2022 in de zaak 210288

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 30 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-584/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:223 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 27 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het e-mailbericht d.d. 21 september 2022 van de gemachtigde van klager met – zoals aan partijen verzocht door het hof – bijgevoegd de brief d.d. 11 juli 2017 van verweerder aan klager; - het e-mailbericht d.d. 21 september 2022 van de gemachtigde van klager, waarbij hij het hof verzoekt de bijlagen van de pleitnotitie van verweerder uit de procedure van de raad te verstrekken; - het e-mailbericht d.d. 21 september 2022 van de griffie van het hof, waarin wordt aangegeven dat die pleitnotitie en bijlagen van verweerder geen onderdeel zijn van het dossier bij het hof; - het e-mailbericht d.d. 21 september 2022 van de gemachtigde van klager met bijgevoegd de pleitnotitie van verweerder uit de procedure bij de raad. Daarbij licht de gemachtigde van klager toe dat de pleitnotitie (met bijlagen) door de raad in eerste aanleg is geweigerd, wat verklaart dat het hof niet over die stukken beschikt. De gemachtigde van klager verzoekt verweerder via dit bericht om een visie daarop en om die bijlagen te verstrekken. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.   2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 oktober 2022. Daar is klager verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde en een tolk, de heer El Arrag, en is verweerder verschenen. De gemachtigde van klager heeft het standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnotitie, die ook onderdeel uitmaakt van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof neemt feiten van de raad over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd en deze ook niet zijn weersproken. Wel ziet het hof aanleiding voor een aanvulling van de feiten. De feiten zijn als volgt.

3.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

3.3 Bij beschikking van 28 februari 2017 is door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft de behandeling van de (zelfstandige) nevenverzoeken van partijen, die verband houden met het toepasselijke huwelijksvermogensregime, aangehouden.

3.4 De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in de beschikking van 12 juni 2017 een beslissing genomen op de nevenverzoeken van klager en zijn ex-echtgenote.

3.5  Klager was in de maanden juli, augustus en september 2017 op familiebezoek in Marokko. Er heeft in die periode telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Na terugkeer uit Marokko heeft klager van een brief van 11 juli 2017 van verweerder kennis genomen. In die brief staat:

“Hierbij zend ik u ter kennisneming de kopie van de beschikking die de rechtbank naar mij zond.

Ik weet dat u nu op vakantie bent, maar wilt u mij na uw vakantie bellen. Ik ben zelf ook op vakantie van 12 juli tot en met 3 augustus.

Ik adviseer u om in deze zaak beroep in aan te tekenen tegen deze beslissing, omdat de rechtbank uitgegaan is van verkeerde feiten en omstandigheden.

Ik stel voor dat we de zaak na mijn vakantie met elkaar bespreken.”

3.6  De mondelinge communicatie tussen klager en verweerder vond plaats in het Arabisch.

3.7 Tegen de beschikking van 12 juni 2017 heeft verweerder geen hoger beroep namens klager ingesteld.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)  geen hoger beroep in te stellen.

toelichting op de klacht

4.6 Verweerder heeft klager ten onrechte niet laten weten dat hoger beroep kon worden ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juni 2017. Pas in 2019 heeft klager van een andere advocaat vernomen dat hoger beroep mogelijk was geweest. Vervolgens heeft klager verweerder gevraagd waarom dat niet was gebeurd, waarop verweerder heeft geantwoord dat hij dit was vergeten.

b)  klager aan het lijntje te houden.

toelichting op de klacht

4.7 In de klachtomschrijving in de dekenbrief is vermeld dat verweerder klager aan het lijntje heeft gehouden door telkens te zeggen dat klager moest wachten op een uitspraak in hoger beroep, terwijl achteraf bleek dat geen hoger beroep was ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht bij de raad heeft klager echter verklaard dat hij met dit klachtonderdeel heeft bedoeld dat verweerder hem aan het lijntje heeft gehouden door telkens te zeggen dat opnieuw een procedure moest worden gestart, terwijl hoger beroep kon worden ingesteld in de toen lopende procedure.

c)  slecht bereikbaar te zijn.

toelichting op de klacht

4.8 Verweerder nam de telefoon niet op als klager hem probeerde te bereiken. Op de door zijn assistente doorgegeven boodschappen heeft verweerder niet gereageerd. Verweerder heeft evenmin gereageerd op per voicemail door klager ingesproken berichten. Verweerder beschikte over een postadres, emailadres en het door klager via Whatsapp doorgegeven nieuwe telefoonnummer van klager. Klager was dan ook voor verweerder goed bereikbaar.

5 BEOORDELING

omvang dossier

5.1 Ter zitting van het hof is het verzoek van de gemachtigde van klager besproken om verstrekking van de bijlagen bij de pleitnotitie in eerste aanleg van verweerder (r.o. 2.2). Verweerder heeft op dit verzoek niet gereageerd. Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding deze stukken ambtshalve op te vragen bij verweerder.

overwegingen raad

5.2 Klachtonderdeel a) is ongegrond verklaard. Verweerder heeft klager per brief van 11 juli 2017 geïnformeerd over de beschikking en geadviseerd om hoger beroep in te stellen. Verder heeft tussen hen telefonisch contact plaatsgevonden in de periode dat hoger beroep kon worden ingesteld en klager in Marokko verbleef. De raad overweegt dat tegen die achtergrond niet vastgesteld kan worden dat verweerder heeft nagelaten om klager tijdig te wijzen op de mogelijkheid van hoger beroep en verweerder geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat klager in die periode in het buitenland verbleef en daardoor geen kennis kon nemen van naar zijn huisadres gezonden brieven.

5.3 Klachtonderdeel b) is ongegrond verklaard bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing.

5.4 Klachtonderdeel c) is ongegrond verklaard, nu dit verwijt uitdrukkelijk en gemotiveerd is betwist door verweerder en klager zijn klacht niet nader heeft onderbouwd.

beroepsgronden

5.5 Tegen de beoordeling van klachtonderdeel a) voert klager aan dat hij niet tijdig en met de vereiste zorgvuldigheid is geïnformeerd. Hij betwist dat de brief van 11 juli 2017 op die datum aan hem is geschreven en verzonden. Onbegrijpelijk is dat verweerder tot medio juli heeft gewacht met deze brief, terwijl de beschikking in juni 2017 is gewezen en klager per juli 2017 naar Marokko ging. Ten tijde van de verzending van de brief wist verweerder dat klager in Marokko verbleef en die brief dus niet tijdig zou ontvangen. In ieder geval heeft klager die brief eerst in september 2017 gezien. In die brief noch in de telefonische contacten is melding gemaakt van de beroepstermijn.

5.6 Tegen de beoordeling van klachtonderdeel b) voert klager aan dat de afspraken in het geheel niet zijn vastgelegd of bevestigd. Er is nauwelijks gecommuniceerd noch geadviseerd.

5.7 Klachtonderdeel c) is volgens klager ten onrechte ongegrond verklaard. Het is aan verweerder om zijn stellingen te bewijzen dat hij voldoende contact met klager heeft onderhouden en daarmee heeft voldaan aan zijn informatie- en adviseringsplicht.

verweer in beroep

5.8 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend in hoger beroep. Het verweer dat door verweerder ter zitting van het hof is gevoerd, komt op het volgende neer.

5.9 De mogelijkheid van hoger beroep is met klager per telefoon besproken in het Arabisch. Daarin heeft verweerder uitgelegd dat hoger beroep openstond voor klager, maar dat verweerder weinig kans van slagen zag in de onderdelen waarop klager beroep wilde instellen. Daarnaast heeft verweerder voor de dossiervorming de brief van 11 juli 2017 door zijn secretaresse laten versturen. Omdat dit een officiële brief was, werd deze in het Nederlands opgesteld. Verweerder heeft vervolgens de inhoud van die brief telefonisch besproken met klager. Ook zijn de mogelijkheden van een juridische procedure in Marokko besproken met klager. Klager heeft verweerder geen opdracht gegeven om hoger beroep in te stellen. Het schriftelijk vastleggen van deze gesprekken had geen zin, want dan belde klager toch weer. Verder geldt dat klager steeds een andere verklaring geeft over het moment en de manier waarop hij de brief van 11 juli 2017 heeft ontvangen. Zijn verklaring is daarom ongeloofwaardig. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tegen het einde van de beroepstermijn bij klager heeft nagevraagd of klager inderdaad geen beroep wilde instellen. Verder heeft verweerder nog aangevoerd dat voor de bodemprocedure een conceptdagvaarding gereed was maar het aan klager lag dat de dagvaarding niet is uitgebracht. 

maatstaf

5.10 Het hof hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst het hof of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

overwegingen hof – klachtonderdeel a)   5.11 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur (verder: Regel 16) volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. In deze zaak betekent dit dat van verweerder verwacht mocht worden dat hij schriftelijk bevestigde dat hij – zoals verweerder stelt – de mogelijkheid van hoger beroep en de kans van slagen van dat beroep heeft besproken met klager. Gezien het feit dat de communicatie tussen klager en verweerder steeds in het Arabisch plaatsvond, volstond een brief in het Nederlands daartoe niet. Daarbij geldt dat verweerder bekend was met het feit dat klager tijdens de lopende beroepstermijn niet per post in Nederland bereikbaar zou zijn. Ook feitelijk zou die brief dus niet (tijdig) bij klager arriveren. Die brief is daarom onvoldoende ter onderbouwing van de stelling dat klager voldoende is geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep, nog daargelaten dat in die brief niet is aangegeven wat de kans van slagen van het beroep en de termijn voor het instellen van hoger beroep was.

5.12 Het is verder vaste jurisprudentie van het hof dat Regel 16 meebrengt dat – als de belangrijke informatie en afspraken niet schriftelijk zijn bevestigd aan de cliënt – de eventuele ontstane onduidelijkheid voor risico van verweerder is. Het dossier in deze zaak bevat geen WhatsAppberichten of andere bewijsstukken waaruit volgt dat verweerder aan zijn informatieplicht jegens klager heeft voldaan. Nu verweerder stelt dat hij klager voldoende heeft geïnformeerd en geadviseerd over de mogelijkheid van hoger beroep, lag het bij de betwisting daarvan door klager op verweerders weg de onderbouwing van die stelling aan te leveren. Het hof concludeert bij gebrek daaraan dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd en geadviseerd over de mogelijkheden van het instellen van hoger beroep en binnen welke termijn dat diende te gebeuren.

5.13 In diezelfde lijn geldt dat verweerder tegen het einde van de beroepstermijn bij klager had moeten navragen of zijn aanname - dat klager geen beroep wilde instellen – juist was. Ook dat nalaten rekent het hof verweerder aan.

5.14 Het beroep van klager slaagt en klachtonderdeel a) zal gegrond worden verklaard.

overwegingen hof – klachtonderdelen b) en c)   5.15 Klager is ook in beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b) en c). Die verwijten zien op de meer algemene communicatie tussen klager en verweerder. In dat geval ligt het op de weg om klager om zijn klacht aannemelijk te maken. In hoger beroep heeft klager deze klachtonderdelen niet nader onderbouwd. Het hof zal ten aanzien van deze klachtonderdelen de beslissing van de raad bekrachtigen.

maatregel

5.16 Het hof legt aan verweerder een berisping op, omdat het handelen van verweerder laakbaar is. De gegrond verklaarde klacht raakt aan de fundamentele verantwoordelijkheid van een advocaat om zijn cliënt goed te informeren en adviseren over de openstaande rechtsmiddelen. Verweerder heeft hierin op meerdere punten steken laten vallen - goed informeren, schriftelijk vastleggen en op essentiële beslismomenten afstemmen met de cliënt.

proceskosten procedure raad

5.17 Omdat het hof de klacht alsnog gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.18 Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de raad conform de Richtlijn Kostenveroordeling raden van discipline 2021: a) € 50,- reiskosten; b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 500,- kosten van de Staat.

5.19 Verweerder moet het bedrag van € 50,- (onder a) aan reiskosten binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.10 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken na deze beslissing overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

proceskosten procedure hof

5.21 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                  a) € 50,- kosten van klager (forfaitair); b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager; c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; d) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.22 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager.

5.23 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 30 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-584/AL/MN, voor zover daarin klachtonderdeel a) ongegrond is verklaard;

en doet opnieuw recht:

6.2 verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

6.3 bekrachtigt de beslissing van 30 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-584/AL/MN, voor het overige;

6.4 legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald;

6.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.8 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.9 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door  J. Blokland, voorzitter, A.R. Sturhoofd, C.A.M.J. Raymakers, G. Creutzberg en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.      griffier voorzitter            

Deze beslissing is verzonden op 2 december 2022.