Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:226

Zaaknummer

22-680/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klagers hebben het griffierecht te laat aan de deken betaald. De deken heeft de klacht niettemin naar de raad gestuurd. Uit het dossier blijkt niet of de deken dit bewust of abusievelijk heeft gedaan. De raad concludeert dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever niet-ontvankelijkheid als sanctie bij te late betaling van het griffierecht voor ogen heeft gehad en verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 december 2022 in de zaak 22-680/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…) klager 2.    (…) klaagster  (…)  klagers

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 28 december 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 23 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/64 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 november 2022. Daarbij waren klagers en verweerster aanwezig.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. De raad heeft daarnaast kennisgenomen van: -    de e-mail van 24 augustus 2022 die verweerster naar de deken heeft gestuurd; -    de e-mail van 11 september 2022, met bijlage, van verweerster; -    de e-mail van 19 september 2022, met bijlagen, van verweerster; -    de e-mail van 20 september 2022, met bijlage, van klaagster.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klagers zijn met enkele anderen eigenaar van een woning.  2.3    De woning werd verhuurd aan S. Verweerster heeft S bijgestaan in een huurgeschil met de eigenaars.  2.4    Op 28 december 2021 hebben klagers een klacht tegen verweerster ingediend. De deken heeft onderzoek naar de klacht ingesteld.  2.5    Op 8 juli 2022 heeft de deken zijn visie gegeven op de klacht. In zijn visie heeft hij geschreven dat de klacht naar de raad wordt gestuurd als klagers binnen vier weken het griffierecht voldoen. De deken heeft toegevoegd dat de klacht niet zal worden doorgestuurd bij te late betaling van het griffierecht.  2.6    In een e-mail van 21 juli 2022 aan verweerster hebben klagers, zakelijk weergegeven, gevraagd om overleg. Verweerster heeft op 26 juli 2022 laten weten dat zij op vakantie is, dat zij vanaf 8 augustus terug is en dat zij na 8 augustus zal terugkomen op het voorstel van klagers om in gesprek te gaan. Klagers hebben dezelfde dag laten weten dat zij voor 8 augustus 2022 “antwoord [moeten] geven op de beslissing”. Zij hebben verder geschreven: “Uw mag daar zelf op beslissing of uw eerder wilt spreken of niet”.  2.7    De deken heeft het griffierecht op 9 augustus 2022 (giraal) ontvangen.  2.8    De deken heeft het dossier op 23 augustus 2022 doorgestuurd naar de raad. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende. a)    Verweerster was aanwezig tijdens de sleuteloverdracht op 29 november 2021. Zij had de advocaat van klagers daarvan niet op de hoogte gesteld.  b)    Verweerster communiceerde aanvallend tijdens de sleuteloverdracht. Verweerster heeft zich bemoeid met de oplevering van de woning. Ze schreeuwde en stampte tijdens de oplevering. Klager was (zonder klaagster) aanwezig bij de sleuteloverdracht. Hij had niet verwacht dat verweerster aanwezig zou zijn.  3.2    Ter onderbouwing van hun stelling hebben klagers filmopnames overgelegd die op 29 november 2021 zijn gemaakt. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Verweerster heeft aangevoerd dat klagers het griffierecht te laat hebben voldaan en dat de deken de klacht niet naar de raad had mogen sturen. De stelling van verweerster is dat klagers in hun klacht niet-ontvankelijk zijn.  5.2    Klagers hebben aangevoerd dat zij na ontvangst van de dekenvisie contact hebben gezocht met verweerster voor overleg. Verweerster heeft gereageerd op het bericht van klagers, maar ze was op vakantie. Ze kwam 8 augustus 2022 terug en voor die tijd was er dus geen overleg mogelijk. Klagers hebben het griffierecht op 8 augustus 2022 betaald en de deken heeft het op 9 augustus 2022 ontvangen. De verklaring van klagers over hun poging om met verweerster in overleg te treden vat de raad op als een beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. 5.3    De raad is van oordeel dat klagers niet-ontvankelijk zijn in de klacht en licht dit als volgt toe.  5.4    Het staat vast dat klagers het griffierecht niet binnen vier weken na de dekenvisie hebben voldaan. In artikel 46e, derde lid, van de Advocatenwet (Aw) staat dat de deken het dossier bij te late betaling niet doorstuurt naar de raad. In de wet staat niet vermeld dat te late betaling van het griffierecht moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Uit de wetsgeschiedenis kan echter worden afgeleid dat het verbinden van deze consequentie aan te late betaling van griffierecht de bedoeling van de wetgever is geweest. De raad licht dit als volgt toe.  5.5    In vergaderjaar 2009-2010 is wetsvoorstel 32382 gelanceerd. Met dit wetsvoorstel is (onder meer) de heffing van griffierecht in het advocatentuchtrecht geïntroduceerd. In het eerste wetsvoorstel staat dat het griffierecht wordt geïnd door de griffier van de raad, met een betaaltermijn van vier weken. Volgens het voorstel beslist de raad bij te late betaling tot niet-ontvankelijkheid van de klacht, “behoudens het geval dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest”. De voorgestelde regeling is geïnspireerd op artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 23 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wta). In de bepalingen in de Awb en de Wta is niet-ontvankelijkheid het gevolg bij te late betaling, zij het dat in deze bepalingen ook de behoudens-clausule is opgenomen waarmee het voor de (tucht)rechter mogelijk is om te oordelen dat een termijnoverschrijding bij de betaling van griffierecht verschoonbaar is.   5.6    Gaandeweg het debat over wetsvoorstel 32382 is besloten de inning van griffierecht te beleggen bij de deken. De niet-ontvankelijkheidssanctie is daarbij uit het voorstel verdwenen. Uit de kamerstukken blijkt niet duidelijk wat hiervoor de reden is. Uiteindelijk is de gewijzigde Advocatenwet op 1 januari 2015 in werking getreden. In deze wet is een voorloper van het huidige artikel 46e Aw opgenomen. Het huidige lid 3 van dat artikel vormde geen onderdeel van de wet. Met andere woorden; heffing van griffierecht werd ingevoerd, echter zonder dat een consequentie werd verbonden aan te late betaling.  5.7    In vergaderjaar 2014-2015 is wetsvoorstel 34145 gelanceerd. In dit wetsvoorstel wordt (onder meer) de heffing van griffierecht in de Wet op het notarisambt (Wna) en de Gerechtsdeurwaarderswet (Gw) geïntroduceerd. Wetsvoorstel 34145 beoogt harmonisatie van het tuchtrecht voor deurwaarders, notarissen en advocaten, in ieder geval op het punt van griffierecht. De voorgestelde wetsartikelen voor de Wna en de Gw zijn (min of meer) gelijk aan artikel 46e Aw, met dien verstande dat het griffierecht bij de notarissen en de deurwaarders wordt geïnd door de griffier. In de voorgestelde bepalingen in de Wna en de Gw staat dat te late betaling wordt gesanctioneerd met niet-ontvankelijkheid. Met wetsvoorstel 34145 wordt het huidige lid 3 van artikel 46e geïntroduceerd in de Advocatenwet. Op 1 januari 2018 is artikel 46e lid 3 Aw ingevoerd. Op dezelfde datum zijn artikelen 99 Wna en 37 Gw in werking getreden, waarin tijdige betaling van griffierecht op straffe van niet-ontvankelijkheid is ingevoerd. 5.8    De raad concludeert dat artikel 46e lid 3 Aw moet worden bezien in samenhang met de vergelijkbare artikelen uit de Wna en de Gw en dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat tijdige betaling van griffierecht een voorwaarde is voor het krijgen van een oordeel van de tuchtrechter. 5.9    De raad neemt hierbij nog het volgende in aanmerking. In het debat over wetsvoorstel 34145 staat de consequentie van het te laat betalen van griffierecht, niet-ontvankelijkheid, niet ter discussie. Er wordt niet over gesproken. In geen van de bepalingen (advocaten, deurwaarders, notarissen) komt nog de in 5.5 genoemde ‘behoudens-clausule’ uit het eerste voorstel voor wijziging van de Advocatenwet voor. Een verklaring voor de omstandigheid dat in artikel 46e Aw niet-ontvankelijkheid niet expliciet is genoemd, kan tot slot worden gevonden in de omstandigheid dat de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring niet kan worden belegd bij de deken. Het is een beslissing die is voorbehouden aan de (tucht)rechter. Als alternatief is de beslissing tot niet doorzenden in de wet opgenomen.  5.10    Het is naar het oordeel van de raad niet in lijn met de bedoeling van de wetgever dat de advocatentuchtrechter een klacht ontvankelijk verklaart, als het griffierecht te laat is betaald. De omstandigheid dat de deken de klacht ondanks de te late ontvangst van het griffierecht toch naar de raad heeft doorgestuurd, brengt hierin geen verandering.  5.11    Het verweer van klagers dat de late betaling verschoonbaar is, slaagt niet. Omdat de behoudens-clausule uit wetsvoorstel 32382 niet in de Aw, de Wna en de Gw terecht zijn gekomen, moet worden aangenomen dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de mogelijkheid van verschoning onderdeel te laten zijn van de bepaling. De wetgever heeft kennelijk beoogd te late betaling hard te sanctioneren. Daar komt nog bij dat klagers op grond van de brief van de deken van 8 juli 2022 wisten dat de betalingstermijn vier weken was. Kennelijk hebben zij zich vergist en zijn zij uitgegaan van een betalingstermijn van een maand. Het is een vergissing waarvan het risico voor rekening van klagers moet komen.   5.12    De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring betekent dat de raad niet toekomt aan beoordeling van de klacht. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klagers in de klacht niet ontvankelijk. 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.M.H. Nijhuis, M.G. van den Boogerd, M.P. de Klerk en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.