Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:224

Zaaknummer

22-550/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft op persoonlijke titel gestuurd aan klaagsters advocaat, met een kopie aan een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. In die e-mail beschuldigt hij klaagster op een onnodig grievende wijze van sabotage en manipulatie. Verweerder heeft zo bijgedragen aan de escalatie van het (langslepende) conflict tussen klaagster en haar ex-partner. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 december 2022 in de zaak 22-550/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. H.C.M.J. Karskens

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 4 december 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 7 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/270 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 november 2022. Daarbij waren klaagster en haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is gehuwd geweest. Uit de relatie is een dochter geboren. Sinds de beëindiging van de relatie tussen klaagster en haar ex-partner zijn er meerdere (langlopende) procedures geweest ter afhandeling van diverse familierechtelijke kwesties, waaronder procedures over hoofdverblijf, gezag en omgang. 2.3    Verweerder treedt op als advocaat van de ex-partner.  2.4    Op 6 december 2018 heeft verweerder in een e-mail aan klaagsters advocaat, en cc aan (een medewerker van) de Raad voor de Kinderbescherming, het volgende geschreven: “Amice, Deze mail. Puur op eigen titel. Dus zonder opdracht van cliënt. Maar puur omdat ik de juridische belangen van cliënt wel MOET dienen. Heeft u het gevolgd…? Zie onder bijgevoegd. Hoe uw cliënte mijns inziens alweer tracht de ‘boel’ te saboteren. Hoe ze, m.i., manipulatief de RvdK buiten de deur tracht te houden? En hoe de RvdK, m.i., daar allesbehalve gevoelig voor is? En mijn cliënt heel misschien wel, maar ik niet. NOOIT. Hoe mijn cliënt mij ook aan zal schrijven, ik zal erop staan dat het raadsonderzoek doorgaat. Overigens, ook al mocht ik anders willen of adviseren, dan zou de RvdK dat nog naast zich neerleggen, nu het onderzoek door moet/zal gaan, zie immers de opdracht van de rechter. En voor de 3e? 4e? 5e? x herhaalt zich dus de gang van zaken. Precies zoals ik had voorspeld. Zand. Motor. Vind u het gek dat ik de rechtbank heb gesmeekt om een tussenuitspraak met omgang? Natuurlijk, die komt er niet, want moeder heeft zulke fantastische voorstellen gedaan om de omgang zogenaamd zsm via [naam] tot stand te brengen. Maar wat denkt moeder nu echt? Dat dit zonder juridische consequenties kan/zal blijven? Is het niet via de gedwongen omgang al dan niet onder een las van dwangsom, dan is het via een aanvullend onderzoek van mij om de KA niet meer te hoeven voldoen, waar [kind] de dupe van wordt. Wanneer krijg moeder eens door dat mijn cliënt een gewone, leuke, lieve, gezellige, heerlijke vader is van nog een dochter. Wanneer krijgt moeder eens door dat [kind] er juist bij gediend is om hem te zien. Wanneer stopt zij? En natuurlijk zal vader via mij bij [naam] te horen krijgen dat zijn advocaat een of andere emotionele idioot is en/of krijg ik een klacht aan mij broek van moeder. Maar ik wil u er alleen maar van doordringen DIT KAN NIET. Natuurlijk moet ik de RvdK in de cc zetten, om hen te doordringen van de ernst van de situatie. Ik hoop op uw kundige interventie. Ik vertrouw erop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd, maar hoor anders graag bij vragen en/of opmerkingen.” Met dit bericht zijn een aantal tussen klaagster en de ex-partner gewisselde e-mails meegezonden. 2.5    Bij e-mail van 12 juni 2020 heeft verweerder aan klaagster advocaat onder meer het volgende geschreven: “Ik ga de rechtbank vragen om de hvb van [kind] bij vader te laten zijn. Moeder krijgt een zorgregeling van 1x per 2 weken in het weekend. Dit alles, wanneer ik groen licht heb van cliënt. U weet, neem ik aan, dat de Rb niet amused zal zijn dat moeder niets heeft gedaan de afgelopen maanden?” 2.6    Op 1 juli 2020 heeft verweerder een F9-fomulier ingediend bij de rechtbank en daarin onder meer het volgende geschreven: “EXACT conform mijn voorspelling namens de man is er in de afgelopen maanden, tussen de man en de vrouw, NIETS gebeurd. Het wordt dan ook hoog tijd dat uw rechtbank doorkrijgt dat de vrouw slechts bezig is met een proces van tijdrekken, dat is de bescheiden mening van de man. Het wordt hoog tijd voor het doorhakken van knopen. De man zal zsm zijn verzoeken aanvullen. Hij zal gaan verzoeken om het eenhoofdig gezag. Een wissel van de hvb van [kind] naar hem toe.” 2.7    Op 21 september 2020 heeft verweerder een F9-formulier ingediend bij de rechtbank en daarin onder meer het volgende geschreven:  “Conform voorspelling van de man heeft de vrouw in de afgelopen maanden NIETS gedaan, anders dan voortgang frustreren. Nu een Raadsonderzoek betekent een nieuw jaar vertraging. Wanneer stopt dit? Er dient (…) doorgepakt te worden door de man met het gezamenlijk gezag te belasten en omgang (onder begeleiding) te gelasten, al dan niet met een nieuw te verzoeken dwangmiddel t.o.v. de moeder, die louter gebaat lijkt bij zand in de motor.” 2.8    Op 4 december 2021 heeft klaagster de klacht over verweerder ingediend. Klaagster heeft verweerder diezelfde dag een afschrift van de klacht gezonden. 2.9    Op 6 december 2021 heeft verweerder in reactie daarop een e-mail aan klaagster gezonden. 2.10    In zijn antwoord op de klacht heeft verweerder op 26 januari 2022 onder meer geschreven: “Een procedure waarin mevrouw een ons inziens onjuiste aangifte van mishandeling jegens cliënt deed, welke onvoorwaardelijk werd geseponeerd. Mevrouw moest ook voor mishandeling voorkomen. Wat daar van gekomen is weten wij niet, omdat klager daar geen opheldering van wil geven.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 1)    Verweerder heeft onvoldoende professionele afstand gehouden en zich onnodig grievend uitgelaten. 2)    Verweerder heeft feiten geponeerd waarvan hij de onwaarheid redelijkerwijs had moeten kennen. 3)    Verweerder heeft escalerend opgetreden door onvolledige en onredelijke communicatie. 4)    Verweerder heeft herhaaldelijk de kernwaarden advocatuur (onder andere deskundigheid, onafhankelijkheid en integriteit) getart. 5)    Verweerder heeft klaagster rechtstreeks benaderd. Zij ervaart dit als onprofessioneel en een stevige poging tot intimidatie. 3.2    Ter illustratie heeft klaagster de e-mail van verweerder van 6 december 2018 bijgevoegd. Zij stelt dat dit bericht exemplarisch is voor de opstelling van verweerder over de afgelopen acht jaar. Klaagster stelt dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om de situatie tussen klager en de ex-partner niet (verder) te laten escaleren. Zij stelt dat er geen sprake is van een incident, maar van één in een reeks van vele. Klaagster verwijst tevens naar de berichten van verweerder van 12 juni 2020, 1 juli 2020 en 21 september 2020.  3.3    Klaagster heeft verzocht om vergoeding van de kosten van haar gemachtigde, te weten € 60,- reiskosten en twee punten voor de procedure.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.  5.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van kinderen. Klachtonderdelen 1 t/m 4 5.3    De raad zal deze verwijten gezamenlijk behandelen, omdat al deze verwijten in de kern zien op verweerders bejegening van klaagster in de procedures tussen klaagster en haar ex-partner. De raad merkt daarbij op dat klaagsters verwijten zien op verweerders opstelling in de afgelopen acht jaar en dat zij een aantal berichten (zoals opgenomen bij de feiten) heeft overgelegd ter illustratie. De raad kan slechts oordelen over die specifieke berichten en niet over verweerders verdere bejegening, nu nadere stukken ontbreken. De raad zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de door klaagster overgelegde stukken. 5.4    In eerste instantie is door klaagster met name geklaagd over verweerders e-mail van 6 december 2018 aan de advocaat van klaagster, welke cc aan een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming is gezonden. De raad is van oordeel dat verweerder met deze e-mail onbetamelijk en klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder was, gelet op zijn rol als advocaat in familiezaken, gehouden om terughoudend en de-escalerend op te treden. Met zijn e-mail heeft hij juist bijgedragen aan de escalatie van het geschil tussen klaagster en haar ex-partner. Verweerder heeft ervoor gekozen om, in een e-mail die hij ook aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft gezonden, klaagster te beschuldigen. De door verweerder gebruikte kwalificaties (dat klaagster de boel zou saboteren, dat zij manipulatief is) zijn onnodig en grievend voor klaagster en daarmee onbetamelijk. Verweerders e-mail getuigt van onvoldoende distantie en zakelijkheid. Verweerder heeft zich door het zenden van deze e-mail onvoldoende professioneel opgesteld. De raad acht klachtonderdelen 1 en 3 daarom gegrond. 5.5    In de andere door klaagster genoemde stukken (te weten de e-mail van verweerder van 12 juni 2020 en de F9-formulieren van 1 juli 2020 en 21 september 2020) ziet de raad geen ongepaste of onbetamelijke uitlatingen van verweerder. Hoewel klaagster sommige uitlatingen als grievend heeft ervaren, is naar het oordeel van de raad geen sprake van onnodig grieven. Met deze berichten heeft verweerder dan ook niet klachtwaardig gehandeld  5.6    Het verwijt dat verweerder feiten geponeerd zou hebben waarvan hij de onwaarheid redelijkerwijs had moeten kennen, is door klaagster niet gespecificeerd. Voor zover dit verwijt ziet op hetgeen verweerder in zijn antwoord van 26 januari 2022 op de klacht heeft geschreven, geldt dat geen sprake is van klachtwaardig handelen. Het staat verweerder, in de beslotenheid van de tuchtrechtelijke procedure, vrij om zijn verweer te voeren op een wijze die hem goeddunkt, zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Daarvan is naar het oordeel van de raad geen sprake. Klachtonderdeel 2 is daarom ongegrond. 5.7    De raad kan niet vaststellen dat verweerder herhaaldelijk verschillende kernwaarden heeft geschonden, gelet op de overgelegde stukken (zie ter zake randnummer 5.3). Ook klachtonderdeel 4 is daarom ongegrond. Klachtonderdeel 5 5.8    Dit verwijt ziet op de e-mail van verweerder van 6 december 2021. De raad acht het niet klachtwaardig dat verweerder klaagster rechtstreeks heeft aangeschreven. Het ging hierbij om de klachtzaak, waarin klaagster niet werd bijgestaan door haar advocaat. Het stond verweerder daarom vrij klaagster rechtsreeks te benaderen. Van schending van gedragsregel 25 is geen sprake. Ook deze klacht is ongegrond. 

6    MAATREGEL 6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft op persoonlijke titel een e-mail gestuurd aan klaagsters advocaat, met een kopie aan een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. In die e-mail beschuldigt hij klaagster op een onnodig grievende wijze van sabotage en manipulatie. Verweerder heeft met zijn e-mail bijgedragen aan de escalatie van het conflict tussen klaagster en haar ex-partner, terwijl hij juist de-escalerend en terughoudend had moeten optreden.  6.2    Gelet op de ernst van de gedraging en het (recente) tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad een waarschuwing passend. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Het verzoek van klaagster om vergoeding van de kosten van haar gemachtigde wordt door de raad afgewezen, gelet op Richtlijn Kostenveroordeling van de raden van discipline (2021) waarin is opgenomen dat in beginsel geen gemachtigdenkosten worden vergoed. Klaagster heeft niet gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de kosten toch vergoed zouden moeten worden.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.  7.5    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond; -    verklaart de klachtonderdelen 2, 4 en 5 ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. R. de Haan, E.A.L. van Emden, W.R. Arema en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.