Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:219

Zaaknummer

22-203/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 december 2022 in de zaak 22-203/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 mei 2022 op de klacht van:

klager

over:

verweerder gemachtigde: mr. H.J. Breeman

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Door middel van berichten van 12 november 2020, 10 december 2020 en 4 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 4 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/22 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 11 mei 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 11 mei 2022 verzonden aan partijen. 1.4    Op 31 mei 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 14 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.  1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. 

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter met zijn beslissing heeft miskend dat verweerder klager en zijn familie onnodig heeft gegriefd en nadeel heeft toegebracht.  2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING 4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden van verzet niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.  4.3    Maar deze ambtelijk geformuleerde, juridische beoordeling neemt niet weg dat de raad begrip heeft voor het misverstand dat bij klager lijkt te zijn ontstaan, voornamelijk als gevolg van verweerders woordkeus. Verweerder heeft in zijn brief gebruik gemaakt van juridisch jargon (ongerechtvaardigde verrijking ). Deze uitdrukking stamt uit een tamelijk ver verleden, althans uit een tijd waarin de uitdrukking veel minder dan tegenwoordig een verwijtende bijklank had. Voor juristen is het weliswaar duidelijk dat verweerder met het gebruik van deze uitdrukking niet de bedoeling had om klager af te schilderen als gewetenloze zakkenvuller, maar uit de toelichting op de klacht begrijpt de raad dat klager de brief van verweerder toch zo heeft opgevat. De deken heeft in zijn visie op de klacht (onder punt 6) geprobeerd om dit misverstand op te helderen. De voorzitter heeft dat ook geprobeerd in de beslissing van 11 mei 2022. Maar de uitleg van de deken en van de voorzitter zijn voor niet-juristen tamelijk lastig leesbaar. Het is dus voorstelbaar dat klager er geen genoegen mee heeft willen nemen en zijn klacht heeft doorgezet. In de verzetprocedure heeft hij het belang van voortschrijdend inzicht onder de aandacht gebracht en gepleit voor modernisering; twee zaken die onder juristen niet altijd vanzelfsprekend zijn, maar waar de advocatuur en rechtspraak gelukkig steeds meer voor open staan. Hopelijk heeft de raad met het bovenstaande alsnog duidelijk kunnen maken dat de ouderwetse wettelijke term geen lasterlijke beschuldiging inhield, maar bedoeld was als een zuiver neutrale (civielrechtelijke) verwijzing naar artikel 6:212 BW. Verweerder heeft namens zijn cliënt een beroep op dit wetsartikel gedaan en dat kan op zichzelf niet leiden tot gegrondheid van het verzet. 4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, M.G. van den Boogerd, M.P. de Klerk en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2022.