Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:317
Zaaknummer
22-515/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerster was gehouden zich als advocaat van klaagster terug te trekken omdat klaagster geen vertrouwen meer in verweerster had. Daarmee heeft verweerster zich gedragen zoals een goed advocaat betaamt. De klacht is voor een deel niet-ontvankelijk, omdat op het moment van de indiening van de klacht de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet ruimschoots was verlopen. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond, omdat het de voorzitter niet is gebleken dat verweerster klaagster niet heeft geïnformeerd en dat verweerster de letselschadezaak heeft vertraagd. Klaagster stelt dat zij verweerster niet heeft begrepen, maar uit het dossier blijkt dat bij de belangrijkste contacten tussen klaagster en verweerster een tolk in de Russische taal aanwezig was, nog daargelaten de eigen verantwoordelijkheid van klaagster op dit punt.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 september 2022 in de zaak 22-515/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster over:verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 29 juni 2022 met kenmerk Z 1510168 HH/SD, door de raad op dezelfde datum ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 12 oktober 2007 is klaagster in een ziekenhuis (hierna: het ziekenhuis) geopereerd aan haar voet. Naar aanleiding van deze operatie heeft klaagster het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor door haar geleden (letsel)schade. 1.2 Tot 24 februari 2015 is klaagster in de aansprakelijkheidskwestie bijgestaan door twee advocaten. Het ziekenhuis had de aansprakelijkheid op dat moment niet erkend. 1.3 Vanaf 24 februari 2015 tot en met 21 april 2021 heeft verweerster klaagster op verzoek van de deken bijgestaan. In de periode van maart 2015 tot en met mei 2015 heeft verweerster het dossier van de zaak van klaagster bestudeerd en heeft zij overlegd met de Raad voor Rechtsbijstand over het inschakelen van een medisch adviseur. 1.4 In de periode juni 2015 tot en met november 2017 heeft verweerster een aangepast medisch advies gevraagd aan een medisch adviseur die door klaagsters eerdere advocaat was ingeschakeld en gecorrespondeerd met het ziekenhuis over het uitvoeren van een expertise en een in te schakelen deskundige. Ook heeft verweerster klaagster schriftelijk en tijdens besprekingen geïnformeerd over de vervolgstappen, de in te schakelen deskundige en de vraagstelling voor de deskundige. Op 4 oktober 2017 heeft een eerste bespreking in en met het ziekenhuis plaatsgevonden. 1.5 Op 5 april 2018 heeft verweerster klaagster tijdens een bespreking de gang van zaken uitgelegd en op 13 april 2018 heeft verweerster het ziekenhuis onder meer gevraagd om een tweede gesprek. 1.6 Op 16 juli 2018 heeft verweerster klaagster gemaild over een nieuw gesprek met het ziekenhuis en op 30 september 2018 heeft klaagster verweerster diverse vragen gemaild. 1.7 Op 14 november 2018 heeft verweerster klaagster gevraagd of zij de medische expertise in gang kan zetten. Daarbij heeft verweerster opgemerkt dat zij een bepaalde strategie moet volgen om een medische fout aan te tonen en dat het uitvoeren van een onafhankelijke expertise daar nu eenmaal onderdeel van is. 1.8 Op 23 januari 2019 heeft klaagster verweerster gevraagd waarom het stil is in haar zaak. Daarop heeft verweerster klaagster bij e-mail van 29 januari 2019 bericht dat zij de expertise in gang moeten zetten als zij willen aantonen dat er een medische fout is gemaakt. Verweerster heeft klaagster in haar e-mail ook gevraagd of de vraagstelling naar de deskundige kan worden verstuurd. 1.9 Vervolgens hebben verweerster en klaagster diverse keren met elkaar gemaild, waarna verweerster klaagster bij e-mail van 22 mei 2019 heeft bericht dat wanneer de strategie niet kon worden gevolgd, zij de zaak van klaagster niet verder zou kunnen behandelen. 1.10 Op 16 oktober 2019 heeft verweerster contact opgenomen met het Ordebureau Midden-Nederland voor advies. 1.11 Bij e-mail van 5 november 2019 heeft verweerster klaagster uitgenodigd voor een bespreking in aanwezigheid van een tolk Russisch. Daarop heeft klaagster geantwoord dat zij alleen schriftelijk contact met verweerster wilde. 1.12 Op 16 januari 2000 heeft verweerster klaagster opnieuw aangeboden om met haar in gesprek te gaan in aanwezigheid van een tolk Russisch. Daarbij heeft verweerster vermeld dat zij niet verder kon en wilde met de zaak. 1.13 Op 23 januari 2020 heeft verweerster klaagster gemaild dat zij berichten van klaagster zou afwachten. 1.14 Op 20 april 2020 heeft verweerster de verjaring in de aansprakelijkheidskwestie met het ziekenhuis per aangetekende brief gestuit. 1.15 Bij aangetekende brief van 26 januari 2021 heeft verweerster klaagster gevraagd of zij openstond voor een gesprek met een tolk. Ook heeft verweerster klaagster in deze brief geïnformeerd over de stuiting van de verjaring. 1.16 Op 20 april 2021 heeft een bespreking tussen verweerster en klaagster plaatsgevonden in aanwezigheid van een tolk Russisch, een kantoorgenoot van verweerster en een door klaagster meegenomen tolk/begeleidster. Tijdens deze bespreking heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij haar belangen niet meer zal behartigen vanwege het ontbreken van een vertrouwensbasis en het schofferende gedrag van klaagster richting verweerster, de kantoorgenoot van verweerster en de tolk Russisch. Verweerster heeft afgesproken dat zij het verzoek van klaagster om een nieuw gesprek bij het ziekenhuis zal neerleggen. 1.17 Bij aangetekende brief van 21 april 2021 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat zij zich terugtrekt als advocaat van klaagster. 1.18 Op 4 mei 2021 heeft verweerster contact gezocht met het ziekenhuis en dit contact schriftelijk aan klaagster bevestigd. 1.19 Op 3 augustus 2021 heeft verweerster het dossier per aangetekende brief naar klaagster verstuurd. 1.20 Op 26 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft zich op 21 april 2021 ten onrechte teruggetrokken als advocaat; b) verweerster heeft klaagster, in strijd met gedragsregel 16, niet geïnformeerd over de te nemen stappen; c) verweerster heeft meerdere verzoeken van klaagster om contact op te nemen met de wederpartij steeds genegeerd; d) verweerster heeft de afwikkeling van de (letselschade)zaak van klaagster vertraagd. 2.2 In gedragsregel 16 lid 1 is bepaald dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. 2.3 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klaagster.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerster aangevoerd dat klaagster al geruime tijd geen vertrouwen had in de behandeling van haar zaak en dat zij daarom in haar brief van 21 april 2021 duidelijk heeft uitgelegd waarom er geen basis meer is voor verdere belangenbehartiging. Verder heeft verweerster, onder verwijzing naar de feiten, aangevoerd dat zij alle te nemen stappen aan klaagster heeft meegedeeld en dat er vijf besprekingen hebben plaatsgevonden om de te volgen strategie en de vragen en onduidelijkheden te bespreken. Tot slot heeft verweerster aangevoerd dat uit de feiten ook worden opgemaakt dat zij regelmatig contact heeft gehad met klaagster en de wederpartij en dat zij het ziekenhuis heeft verzocht om gesprekken. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht van klaagster gaat in alle onderdelen over het handelen van haar voormalige advocaat. In dat kader is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).Klachtonderdeel a) 4.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij zich op 21 april 2021 ten onrechte heeft teruggetrokken als haar advocaat. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de voorzitter als uitgangspunt dat het de advocaat vrij staat om haar werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is zij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënte te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. 4.3 De voorzitter is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster gehouden was zich als advocaat van klaagster terug te trekken omdat klaagster geen vertrouwen meer in verweerster had. De inhoud van de stukken van klaagster en de wijze waarop klaagster zich daarin uitlaat over verweerster bevestigen het door verweerster aangevoerde gebrek aan vertrouwen. Verweerster was dan ook gehouden om haar werkzaamheden voor klaagster te beëindigen en heeft zich daarmee gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Niet is gebleken dat klaagster door het beëindigen van de werkzaamheden door verweerster procedurele schade heeft ondervonden. Het door klaagster gewenste nieuwe gesprek met het ziekenhuis moest immers nog worden gepland en verweerster heeft het contact hierover met het ziekenhuis nog voor klaagster gelegd. Op het moment dat verweerster haar werkzaamheden voor klaagster beëindigde, had klaagster nog voldoende tijd om een andere advocaat te benaderen. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.Klachtonderdelen b), c) en d) 4.4 Deze klachtonderdelen b), c) en d) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 4.5 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkheid achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.6 De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat klaagster haar klacht op 26 augustus 2021 bij de deken heeft ingediend. Gelet op de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet kan de voorzitter alleen oordelen over de klachtonderdelen b), c) en d) voor zover die gaan over handelen van verweerster vanaf 26 augustus 2018. Over het handelen van verweerster vóór 26 augustus 2018 heeft klaagster te laat geklaagd, omdat op het moment van indiening van de klacht de driejaarstermijn voor dat handelen ruimschoots was verlopen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verschoonbaar (toelaatbaar) zou kunnen zijn dat klaagster bij de deken niet eerder dan 26 augustus 2021 heeft geklaagd is niet gebleken. Klachtonderdelen b), c) en d) zijn dan ook niet-ontvankelijk zijn voor zover deze gaan over het handelen van verweerster vóór 26 augustus 2018. 4.7 Voor zover klachtonderdelen b), c) en d) gaan over het handelen van verweerster vanaf 26 augustus 2018 is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit de e-mailcorrespondentie tussen verweerster en klaagster vanaf 26 augustus 2018 blijkt dat verweerster klaagster diverse keren heeft geïnformeerd over de door jaar gekozen strategie, de stand van zaken en de noodzaak van het in gang zetten van de medische expertise om de door klaagster gestelde medische fout tijdens de operatie aan haar voet te kunnen aantonen. Van het niet informeren van klaagster over de te nemen stappen en het negeren van verzoeken van klaagster om contact op te nemen met het ziekenhuis is de voorzitter niet gebleken en het klachtdossier biedt daar ook geen enkel aanknopingspunt voor. Tot slot is het de voorzitter niet gebleken dat verweerster de (letsel)schadezaak van klaagster op de een of andere manier heeft vertraagd. Uit de e-mails van verweerster van 14 november 2018 en 29 januari 2019 blijkt juist dat verweerster er bij klaagster op heeft aangedrongen om akkoord te gaan met het in gang zetten van de medische expertise, maar dat klaagster daar niet concreet op heeft gereageerd. Klaagster stelt dat zij verweerster niet heeft begrepen, maar uit het dossier blijkt dat bij de belangrijkste contacten tussen klaagster en verweerster een tolk in de Russische taal aanwezig was, nog daargelaten de eigen verantwoordelijkheid van klaagster op dit punt. Omdat verweerster geen enkel tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zijn klachtonderdelen b), c) en d) voor zover deze gaan over het handelen van verweerster vanaf 26 augustus 2018 kennelijk ongegrond.Conclusie 4.8 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond zal verklaren en klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, voor zover deze gaan over het handelen van verweerster vóór 26 augustus 2018 niet-ontvankelijk en voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter: - verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond; - verklaart klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover deze gaan over het handelen van verweerster vóór 26 augustus 2018, en voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 19 september 2022